Brief regering : Voortgangsbrief uitvoering Omgevingswet derde kwartaal 2025
33 118 Omgevingsrecht
Nr. 307
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2025
In deze voortgangsbrief bied ik u een terugblik op het afgelopen kwartaal. Zoals u
van mij gewend bent, sta ik eerst stil bij de huidige stand van zaken rond de verdere
uitvoering van de Omgevingswet met de belangrijke ontwikkelingen. Daarna sta ik ook
stil bij de overige ontwikkelingen die het afgelopen kwartaal hebben plaatsgevonden.
In bijlage 1 vindt u vervolgens een (verdiepende) cijfermatige stand van zaken over
het derde kwartaal van 2025. In deze bijlage treft u ook de (historische) cijfers
sinds de inwerkingtreding terug. Deze manier van rapporteren maakt het mogelijk om
eventuele trends en ontwikkelingen te signaleren. Dit doe ik mede met het oog op de
Invoeringstoets.
Huidige fase
Het afgelopen kwartaal lag de focus voor een belangrijk deel op:
• Het functioneren van de planketen en het kunnen werken in de planketen via het hoofdspoor
(STOP/TPOD)1;
• Het uitfaseren van de Tijdelijke alternatieve maatregelen (hierna: TAM) per 1 januari
2026; en
• Het robuust maken van de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen
(hierna: LVBB) en de implementatie van STOP 1.4.
Drie onderwerpen die (deels) met elkaar samenhangen en zich richten op het werken
met de (kern)instrumenten via het hoofdspoor (STOP/TPOD) en volgens de bedoeling van
de Omgevingswet. Het goed kunnen werken met de (kern)instrumenten maakt dat bevoegde
gezagen steeds beter in staat zijn om de mogelijkheden van het stelsel te benutten.
Wat in de praktijk bijdraagt aan het verder behalen van doelen van de wet. Het kunnen
werken in de planketen via het hoofdspoor is ook van belang voor het uitfaseren van
de TAM per 1 januari 2026. Ik neem uw Kamer graag mee in de voortgang en laatste stand
van zaken.
Het afgelopen kwartaal is wederom geconstateerd dat de bevoegde gezagen, bij het werken
met de kerninstrumenten, in toenemende mate het hoofdspoor (STOP/TPOD) toepassen (zie
bijlage 1). De recent gepubliceerde Ontwerp-Nota Ruimte, raadpleegbaar in het Omgevingsloket,
is hier een mooi voorbeeld van.2 De Nota Ruimte is als Nationale Omgevingsvisie het instrument voor het Rijk om keuzes
voor de fysieke leefomgeving op nationaal niveau in samenhang te maken. In de Nota
vindt u de langetermijnvisie van het Rijk op de inrichting van de fysieke leefomgeving
van Nederland en worden ruimtelijke keuzes gemaakt voor 2030 en 2050, met een doorkijk
naar 2100.
Daarnaast hebben bevoegde gezagen het afgelopen kwartaal wederom goede stappen gezet
in hun eigen transitie- en veranderopgave. Ook constateer ik – samen met de bestuurlijke
partners – dat het kennisniveau over de volle breedte toeneemt, bij zowel Rijkspartijen,
gemeenten, provincies, waterschappen als ketenpartners. Dit laat zien dat ondersteuning
bij de kennisopbouw vanuit de bestuurlijke partners, in samenhang met ondersteuning
vanuit mijn departement, resultaat oplevert. Het is, zoals al vaker aangegeven, noodzakelijk
om door te gaan met het bieden van ondersteuning en deze rol zal mijn departement
voorlopig blijven vervullen.3 Deze ontwikkelingen stemmen mij positief en laten zien dat bevoegde gezagen steeds
beter en meer gebruik maken van de (kern)instrumenten. Voorgaande stelt mij ook gerust
om 1 januari 2026 de TAM definitief uit te faseren.
Richting het uitfaseren van de TAM is een groot deel van de uitvoeringsondersteuning
erop gericht om alle bevoegde gezagen tijdig in staat te stellen om (technisch) te
werken via het hoofdspoor. De ondersteuning richt zich daarbij specifiek op de gemeenten,
omdat alle provincies en waterschappen al volledig via het hoofdspoor kunnen werken
en dat ook in bijna alle gevallen doen. Deze uitvoeringsondersteuning werpt zijn vruchten
af. Afgelopen kwartaal lag het gebruik van het hoofdspoor wederom boven het gemiddelde
sinds inwerkingtreding en steeds meer unieke gemeenten hebben een of meerdere procedures
via het hoofdspoor doorlopen (zie bijlage 1). Overigens laat deze gestaagde toename
in het gebruik van het hoofdspoor onverlet dat er evengoed nog gemeenten zullen zijn
die de komende maanden nog gebruik zullen maken van TAM-IMRO. Het merendeel van de
gemeenten is inmiddels in staat om (technisch) te werken met de landelijke STOP 1.3-standaard
in het DSO-LV via het hoofdspoor (STOP/TPOD). Dit komt enerzijds doordat de plansoftwareleveranciers
in de afgelopen periode wederom stappen hebben gezet in de lokale software. Hierdoor
beschikken meer gemeenten in hun lokale plansoftware over de benodigde functionaliteiten
beschikken.4 En anderzijds beschikken steeds meer gemeenten over de benodigde kennis. Kennis opgebouwd
door simpelweg aan de slag te zijn gegaan en te oefenen.
Kennisopbouw wordt ook vanuit de VNG nadrukkelijk ondersteund in de vorm van producten/tools
en (kennis)sessies. Zo is er een handreiking «gebiedsontwikkeling in STOP/TPOD» opgesteld5 en is er een minimale actielijst opgesteld gericht op het einde van de TAM-IMRO6, inclusief een bijbehorende checklist7. En zijn er verschillende landelijke en regionale, goed bezochte, netwerksessies
over het Omgevingsplan georganiseerd. In deze regionale sessies gaat het, naast kennisdeling,
vooral om het stimuleren van meer regionale samenwerking. De komende maanden richting
1 januari 2026 volgen nog meer sessies en veldlabs vanuit de VNG als Geonovum en krijgen
gemeenten de mogelijkheid om in regionale werkplaatsen, in een kleinere setting, samen
aan de slag te gaan met het faciliteren van gebiedsontwikkelingen via het hoofdspoor
(STOP/TPOD). De bestuurlijke partners en ik zijn tevreden dat de uitfasering van de
TAM relatief weinig vragen oplevert. Op sommige plekken blijven de begrijpelijke uitdagingen,
maar daarover worden weinig tot geen zorgen geuit. Vanuit de bevoegde gezagen en bestuurlijke
partners heb ik tot op heden dan ook geen signalen ontvangen dat het uitfaseren van
de TAM tot onoverkomelijke problemen gaat leiden.
In het kader van een duurzaam gebruik van het hoofdspoor, is niet alleen de uitfasering
van de TAM van belang, maar ook het op een verantwoorde wijze zo snel mogelijk implementeren
van de nieuwe STOP-1.4 standaard. Deze standaard bevat verschillende complexe mutatiescenario’s,
zoals het parallel wijzigen van het omgevingsplan in de planketen. Bevoegde gezagen
hebben de nieuwe STOP-1.4 standaard nodig voor het volledig parallel kunnen werken
in de planketen. In het afgelopen kwartaal heeft het Kennis- en exploitatiecentrum
Officiële Overheidspublicaties (KOOP) verschillende werkzaamheden uitgevoerd om het
fundament van de LVBB te verstevigen. Werkzaamheden die erop gericht zijn om de LVBB
in staat te stellen om op stabiele wijze grotere volumes te verwerken.8 Inmiddels laten testen en onderzoeken zien dat de LVBB voldoende stabiel is om binnenkort
te kunnen starten met de implementatie van de STOP-1.4 standaard. Het implementeren
van de verschillende mutatiescenario’s in de STOP-1.4 standaard gebeurt zoals ik u
eerder al meldde stapsgewijs op basis van een interbestuurlijke roadmap.9 Deze roadmap ben ik voornemens om het aankomende kwartaal samen met de interbestuurlijke
partijen vast te stellen zodat na de jaarwisseling gestart kan worden met de implementatie
van de eerste scenario’s. De komende jaren volgen de overige scenario’s. Over de implementatie
van de STOP-1.4 standaard blijf ik uw Kamer uiteraard informeren.
Overige ontwikkelingen derde kwartaal 2025
Naast voorgaande ontwikkelingen neem ik uw Kamer graag mee in de laatste stand van
zaken rondom de onderstaande onderwerpen:
• De VTH- en TR-keten;
• Het vergroten van de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket (DSO-LV);
• Participatie;
• De uitvoering van de motie Moonen c.s.;
• De uitvoering van de motie Kluit c.s.;
• Ontwikkelingen in de wetgeving en rechtspraak; en
• De invoeringstoets Omgevingswet.
De VTH- en TR-keten
In de VTH-keten ligt de aandacht op het werken met de nieuwe voorzieningen en op het
verbeteren van de dienstverlening aan initiatiefnemers. De vergunningketen werkt in
technische zin goed. Het aantal vergunningaanvragen, meldingen en informatieplichten
nemen licht toe ten opzichte van het vorige kwartaal. (zie bijlage 1). Ook het aantal
aanvragen voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit
(BOPA) is in het derde kwartaal toegenomen ten opzichte van het vorige kwartaal (zie
bijlage 1). Naast alle goede stappen die gezet worden ontvang ik via de helpdesk van
het IPLO en de interbestuurlijke partijen ook regelmatig signalen over vraagstukken
waar de uitvoering tegenaan loopt. Dergelijke vraagstukken worden door de betrokken
partijen geanalyseerd, waarbij gezamenlijk bekeken wordt of het daadwerkelijk een
knelpunt betreft dat om een oplossing vraagt, of dat het te maken heeft met het leren
werken met nieuwe regelgeving, instrumenten en techniek. Wanneer geconstateerd wordt
dat het een knelpunt betreft wordt met de betrokken partijen gezocht naar oplossingen.
De oplossing zit immers vaak niet in enkel de regelgeving, instrumenten of techniek,
maar is een optelsom van factoren.
Initiatiefnemers weten het Omgevingsloket over het algemeen goed te vinden. Tegelijkertijd
blijft het verbeteren en bevorderen van het contact tussen bevoegde gezagen en initiatiefnemers
een punt van aandacht. Diverse activiteiten in het kader van de gebruiksvriendelijkheid
van het Omgevingsloket, maar ook in de planketen en toepasbareregel-keten verbeteren
de VTH-keten en het samenspel in deze keten tussen bevoegde gezagen, (keten)partners
en initiatiefnemers. Zo zorgen meer en beter geannoteerde omgevingsplannen ervoor
dat initiatiefnemers makkelijker kunnen bepalen voor welke activiteiten zij een aanvraag
moeten indienen en welke gegevens daarbij aangeleverd moeten worden. Dit draagt in
positieve zin bij aan de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket. Ook toepasbare
regels spelen een belangrijke rol in het verbeteren van de dienstverlening aan initiatiefnemers.
In het derde kwartaal is de uitvoeringsondersteuning op het gebied van annoteren en
toepasbare regels verder geïntensiveerd. In aanvulling op de annotatierichtlijn en
de herijkte werkwijzer toepasbare regels, waarover ik u in mijn vorige brief heb geïnformeerd,
zijn diverse veldlabs en netwerksessies georganiseerd. Dit werpt zijn vruchten af:
deelnemers passen de richtlijn en werkwijzer steeds vaker toe en het kennisniveau
stijgt, mede doordat in regionaal verband wordt gewerkt aan concrete casussen. Goede
voorbeelden werken hierbij inspirerend en dragen zichtbaar bij aan de kwaliteit en
uniformiteit van toepasbare regels, met name bij vragenbomen voor de tien meest voorkomende
werkzaamheden. Op de website van IPLO staan hulpmiddelen voor het maken van toepasbare
regels en overzichten, bijvoorbeeld van welke bevoegd gezagen toepasbare regels hebben
gepubliceerd.10 Met de afronding van de tweede tranche van het DSO-leertraject is er een nieuwe groep
opgeleide professionals bijgekomen met kennis over annoteren, toepasbare regels en
gebruiksvriendelijkheid. Dit vergroot niet alleen de beschikbare capaciteit van regelanalisten,
maar ook het kennisniveau. Borging en uitwisseling van kennis over toepasbare regels
vindt ook plaats binnen de groeiende landelijke DSO-community van toepasbareregel-experts.
Een goed voorbeeld hiervan was de Dag van de Regelanalisten waar ruim 160 regelanalisten
recent samenkwamen om kennis en ervaringen te delen. De extra inzet vanuit de uitvoeringsondersteuning
wordt in het vierde kwartaal van 2025 voortgezet.
Het vergroten van de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket (DSO-LV);
In het derde kwartaal is gewerkt aan het verder verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid
van het Omgevingsloket. Enerzijds met als doel een gebruiksvriendelijk Omgevingsloket
voor initiatiefnemers en bezoekers, anderzijds ook vanuit de gedachte dat het uiteindelijk
(op langere termijn) bevoegde gezagen tijdwinst (capaciteit) oplevert. Vanuit het
daadwerkelijke gebruik is gekeken welke verbeteringen in het Omgevingsloket de meeste
impact hebben. Hieronder vindt u de belangrijkste verbeteringen en activiteiten. Hiernaast
wordt continu gewerkt aan verbeteringen in het DSO-LV, waaronder het Omgevingsloket.
Voor een volledig overzicht van alle ontwikkelingen in en van het DSO verwijs ik u
graag naar de webpagina «Plannen voor ontwikkeling DSO» van het IPLO.11
In eerdere brieven heb ik u geïnformeerd hoe op basis van diverse onderzoeken in het
land, gestelde vragen aan de Helpdesk IPLO en gebruikersonderzoeken in het DSO verbeteringen
worden aangebracht in het Omgevingsloket. Ik heb u gemeld dat onervaren bezoekers
geregeld moeite hebben met het goed doorlopen van de Vergunningcheck. Dit komt bijvoorbeeld
door de hoeveelheid vragen die een initiatiefnemer moet doorlopen bij een vergunningaanvraag.
Het komt ook regelmatig voor dat gebruikers moeite hebben met het jargon dat overheden
gebruiken. Het is onderdeel van de veranderopgave van alle overheden om zich in de
behoeften van gebruikers te verplaatsen. Eerder heb ik u geïnformeerd hoe ik met rijkspartners
en medeoverheden via de inzet van gebruikersonderzoeken en het vergroten van kennis
over toepasbare regels daar beweging en verbetering in probeer aan te brengen. Ten
behoeve van de Vergunnningcheck gebeurt dat bijvoorbeeld via de kennispagina’s die
daartoe bij het IPLO zijn ingericht.12 In aanvulling daarop worden in de komende maanden zogenaamde «Vodcasts» toegevoegd
die per thema onderwerpen behandelen en regelanalisten van overheden helpen bij het
opstellen van vragen die burgers begrijpen.13
Deze manier van benaderen werkt ook door in de verbeteringen die stap voor stap in
het Omgevingsloket worden doorgevoerd. Per half oktober zijn themagericht informatiepagina’s
bij de Vergunningcheck toegevoegd op de meest gekozen werkzaamheden in en rond het
huis.14 Vanuit DSO monitoring krijgen regelanalisten bij de medeoverheden inzicht in het
gebruik van de Vergunningcheck; welke werkzaamheden worden gezocht en welke werkzaamheden
worden aangevraagd? Ieder bevoegd gezag kan zo zien waar de informatiebehoefte zit
van hun gebruikers. Op basis daarvan kunnen ze vervolgens hun websites gerichter vormgeven
en hun vraagstelling in het Omgevingsloket oppakken.15 Dit is belangrijk want burgers en bedrijven beginnen hun zoektocht vaak op websites
van overheden, doen daar de eerste kennis op en «landen» vervolgens in het Omgevingsloket.
Hoe beter gebruikers daar al aan de hand worden genomen, hoe beter de algehele gebruikerservaring
is.
In mijn vorige brief16 gaf ik aan dat we op basis van gebruikerservaringen en meldingen vanuit de uitvoeringspraktijk
bezig zijn om specifieke landingspagina’s voor bedrijven te ontwikkeling om informatie
beter op maat in het Omgevingsloket aan deze doelgroep aan te bieden. Ik verwacht
dat deze pagina’s begin 2026 in gebruik kunnen worden genomen. In de werkgroepen wordt
gekeken naar een aantal gewenste specifieke verbeteringen, zoals bijvoorbeeld op het
gebied van brandveiligheid en bodemactiviteiten. Hierin werken we samen met ondernemers
voor specifieke branches. Deze werkgroepen lopen door in 2026. Ik blijf voor de ondersteuning
aan het bedrijfsleven samen optrekken met de koepel- en brancheorganisaties van het
bedrijfsleven.
Participatie
Vroegtijdige participatie is één van de uitvoeringsprincipes van de Omgevingswet.
In de Omgevingswet zijn daarom een aantal verplichtingen op het gebied van participatie
opgenomen, zoals een kennisgeving- en motiveringsplicht voor verschillende instrumenten,
zoals de omgevingsvisie en het omgevingsplan. Hoe bevoegde gezagen aan deze verplichtingen
verder vorm en inhoud geven is hun eigen verantwoordelijk en komt voort uit het bewust
in de wet opgenomen vormvrije karakter van participatie.17 Wel dienen de bevoegde gezagen te beschikken over vastgesteld participatiebeleid,
waarin ze vastleggen hoe ze met participatie omgaan. Inmiddels is ook de Wet versterking
participatie op decentraal niveau in werking getreden waarmee medeoverheden verplicht
worden om een participatieverordening op te stellen met heldere kaders voor participatie.
Uit openbare data blijkt dat veel bevoegde gezagen inmiddels beschikken over participatiebeleid
en/of een participatieverordening.18 Ik blijf samen met de bestuurlijke partners de laatste bevoegde gezagen aanmoedigen
om ook te komen tot participatiebeleid waarmee de motie Nooren c.s.19 als uitgevoerd beschouwd kan worden. Vanwege het belang komt participatie terug in
de jaarlijkse Monitor Werking Omgevingswet vanuit mijn departement. Dit wordt vanaf
2024 gemeten.20 Ook de onafhankelijke Evaluatiecommissie Omgevingswet heeft blijvend aandacht voor
participatie. De uitkomsten hiervan deel ik uiteraard met uw Kamer.
Het hebben van goed en actueel participatiebeleid is uiteraard van groot belang, maar
het succes van participatie valt of staat uiteindelijk met de uitvoering in de praktijk,
rondom bijvoorbeeld planvorming en ruimtelijke initiatieven. Het vraagt om een actieve
opstelling en open houding van het betreffende bestuursorgaan. De participatieve manier
van werken stelt eisen aan de kennis en vaardigheden bij bevoegde gezagen.21 Samen met de bestuurlijke partners blijf ik de bevoegde gezagen doorlopend en proactief
ondersteunen. Zo deelt het IPLO informatie, tips, trucs en tools22 en biedt het leernetwerk Participatie van de VNG ondersteuning aan gemeenten. Dit
leernetwerk wordt voorlopig ook gecontinueerd door de VNG. Daarnaast worden er in
regionale netwerken en sessies kennis, ervaringen en geleerde lessen gedeeld en heeft
de VNG het Naslagwerk Inwonersperspectief opgesteld.23
De uitvoering van de motie Moonen c.s.
De motie Moonen c.s.24 heeft als doel om de participatie te bevorderen. Op basis van de uitleg en duiding
tijdens het plenaire debat destijds25, alsmede gegeven in diverse voorgaande voortgangsbrieven26 heb ik de motie uiteindelijk opgevat als:
1. Ontsluit c.q. maak kennisgevingen van voornemens (ook) zichtbaar in het DSO-LV; en
2. Onderzoek of concepten van regelingen in de viewer «Regels op de Kaart» van het DSO-LV
zichtbaar gemaakt kunnen worden.
Ten aanzien van het eerste onderdeel, het zogenaamde «vlaggetje», kan ik u melden
dat het technisch ontwerp voor deze functionaliteit getoetst en getest is. Het daadwerkelijk
implementeren van deze functionaliteit in het DSO-LV is inmiddels opgenomen in de
kwartaalplanningen van de ontwikkeling van het DSO.27 De functionaliteit zal naar verwachting in Q1 2026 beschikbaar zijn. Met deze functionaliteit
zijn kennisgevingen van voornemens om omgevingsplannen te wijzigen28 straks ook via het DSO-LV zichtbaar voor eenieder, naast de bestaande kenbaarheid
in het betreffende gemeenteblad en op officielebekendmakingen.nl. De functionaliteit
behelst een verwijzing op de startpagina van Regels op de Kaart, met een voorgeprogrammeerde
relevante filtering naar «Berichten over uw buurt» op overheid.nl. Daarmee zijn ook
kennisgevingen van voornemens tot wijzigingen zichtbaar via het DSO-LV. Op deze manier
worden betrokkenen op een aanvullende wijze tijdig ingelicht over (potentiële) naderende
wijzigingen in voor hun relevante regels en de wijze waarop zij in het verdere proces
betrokken gaan worden.29
Ten aanzien van het tweede onderdeel heb ik, zoals toegezegd, overleg gevoerd met
alle betrokken partijen. Op basis van deze overleggen ben ik samen met de betrokken
partijen tot de conclusie gekomen dat het ontwikkelen van een functionaliteit die
het ontsluiten van concepten (zonder formele status) in het DSO-LV ondersteunt niet
wenselijk is en niet past in de uitgangspunten van de Omgevingswet en het DSO-LV.
Hieraan liggen twee belangrijke argumenten ten grondslag.
Allereerst is geconcludeerd dat het ontsluiten van conceptregelingen tot te veel «vervuiling»
leidt in het DSO-LV. Via het DSO-LV wordt, in de viewer Regels op de Kaart, de ontsluiting
van omgevingsrechtelijke regels ondersteund. Daarnaast is in dezelfde viewer informatie
te vinden vanaf de formele ontwerpfase die leidt tot definitieve besluitvorming. Conceptregelingen
hebben geen formele status en het gebeurt ook regelmatig dat conceptregelingen (voorheen
voorontwerpen) niet worden afgerond. Het ontsluiten van deze informatie in dezelfde
viewer als waar de definitieve omgevingsrechtelijke regels worden ontsloten is dan
ook onwenselijk en komt ook de gebruiksvriendelijkheid niet ten goede. Daarnaast wordt
het bewuste vormvrije karakter van de participatie te veel ingeperkt. Om conceptregelingen
in het DSO-LV namelijk mogelijk te maken dienen deze te voldoen aan de voorgeschreven
standaarden. Dit zorgt voor te veel inperking en staat haaks op het uitgangspunt in
de Omgevingswet dat de invulling van participatie bewust niet voorschrijft. De vorm,
procedure en inhoud worden door de bevoegde gezagen zelf bepaald en zijn afhankelijk
van het beleids-, plan- of projectvoornemen. Daarbij heb ik van de betrokken partijen
vernomen dat er al voldoende alternatieve manieren zijn om in de «conceptfase» de
participatie vorm te geven. Manieren die ook deels door de (plan)software worden ondersteund.
Concluderend betekent het bovenstaande dat in het DSO-LV straks, naast de door het
bevoegd gezag voor inspraak vrijgegeven ontwerpen en vastgestelde plannen, ook de
kennisgevingen van voornemens zichtbaar zijn. Voor wat betreft conceptplannen zonder
formele status blijven bevoegde gezagen zelf verantwoordelijk voor de ontsluiting
hiervan. Dit is in lijn met de bewuste vormvrijheid van participatie waarvoor in de
Omgevingswet is gekozen. Wanneer de functionaliteit met betrekking tot het «vlaggetje»
definitief beschikbaar is zal ik u hierover uiteraard informeren. Gelet op het voorgaande
beschouw ik de motie Moonen c.s. als uitgevoerd.
Ontwikkelingen in de wetgeving en rechtspraak
De regelgeving onder het stelsel wordt sinds de totstandkoming – zoals gebruikelijk
in het omgevingsrecht – steeds aangepast om vorm te kunnen geven aan nieuw beleid
of ter implementatie van Europese regelgeving of internationale verdragen. Daarnaast
wordt aan de hand van signalen uit de praktijk en eigen nadere analyses regelmatig
bekeken of (technische) aanpassingen nodig zijn.
In dit kader kan ik u melden dat in september de Regeling niet-publiekrechtelijke normen overgedragen milieuregels is gepubliceerd.30 Deze wijziging van de Omgevingsregeling is voorbereid in overleg met VNG en de Unie
van Waterschappen (UvW). Daarmee worden de bepalingsmethoden uit de bruidsschat31 weer door rijksregels bepaald in plaats van door decentrale regels en worden gemeenten
en waterschappen ontzorgd. Ook worden vergelijkbare uitkomsten van het bepalen van
de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving bevorderd. Verder is een derde wijziging
van de Vangnetregeling Omgevingswet vastgesteld.32 Naar aanleiding van signalen uit de praktijk, van departementen en eigen nadere analyses,
bevat die enkele overgangsrechtelijke punten voor een soepele invoering in de beginfase
van de Omgevingswet. Ook heb ik een voorstel voor een technische verzamelwet bij uw
Kamer ingediend met daarin enkele aanpassingen van de Omgevingswet. Een deel van die
wijzigingen vloeit voort uit eerdere bepalingen die tijdelijk via de Vangnetregeling
Omgevingswet zijn geregeld.33 Dit najaar zal ik verder een technisch Verzamelbesluit Omgevingswet 2026 afronden
en voor advies aanbieden bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik ben
tot slot voornemens om in dezelfde periode een voorstel in consultatie te brengen
van een wijziging van de Omgevingswet op een aantal stelselaspecten, waaronder de
regeling van het voorbereidingsbesluit, projectbesluit, gedoogplichten, financiële
zekerheid, bestuursrechtelijke handhaving, gegevensverzameling en -verstrekking.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deed op 13 augustus jl. een
uitspraak over het bestemmingsplan «Verzamelplan Zuidplas 2023» waarbij de Afdeling
ook een terugkoppeling aan de wetgever deed.34 Het ging om de regeling van mantelzorgwoningen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De betekenis van de uitspraak in de verhouding tot de bedoeling van de wetgever worden
nog nader onderzocht, ook in verhouding tot de voorgenomen regeling van mantelzorgwoningen
in het Besluit versterking regie volkshuisvesting.
De uitvoering van de motie Kluit c.s.
Ik informeer u graag over de uitvoering van de motie Kluit c.s., welke het kabinet
verzoekt om ervoor zorg te dragen dat, voor zover relevant voor 1 januari 2024, alle
gemeenten een milieueffectrapportage maken voor de omgevingsvisies en/of het omgevingsplan.35
In lijn met eerdere debatten over de milieueffectrapportage (hierna: MER) sta ik eerst
graag nog een keer stil bij de wijze waarop het maken van een MER in de Omgevingswet
is verankerd.36 Voor alle plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, moet
een MER worden gemaakt door het betreffende bevoegd gezag.37 Het type plannen en programma’s waarvoor een MER-plicht geldt, is onder de Omgevingswet
hetzelfde als onder de Wet milieubeheer. Voor plannen en programma’s blijft daarbij
het toetsingsadvies van de Commissie mer verplicht.38 Dit is in lijn met de Europese richtlijn die hierover gaat.39 Het bevoegd gezag dient bij een project zelf de kwaliteit van de MER te beoordelen.40 Uiteraard kunnen ze altijd vrijwillig de wettelijk geborgde Commissie mer inschakelen.41 Ieder bevoegd gezag heeft de verantwoordelijkheid om bij de eigen plannen, programma’s
en projecten te beoordelen of een MER noodzakelijk is en of daarbij een toetsingsadvies
van de Commissie mer verplicht is. De uitkomst van deze beoordeling is onder andere
afhankelijk van aard, impact en omvang van het plan, programma of project.
Om gemeenten, voor zover relevant, te wijzen op deze verplichtingen bij het opstellen
van omgevingsvisies en/of omgevingsplannen komt dit periodiek terug op de agenda van
bestuurlijke overleggen die ik voer. Dit gebeurt ook bij de bestuurlijke overleggen
die mijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voert.42 Daarnaast is er vanuit de VNG, de uitvoeringsondersteuning vanuit mijn departement
en het IPLO aandacht voor de MER. Het gaat daarbij niet alleen om gemeenten te wijzen
op de wettelijk geldende verplichtingen, maar ook om meer op inhoud te informeren.43 Deze aandacht werpt ook zijn vruchten af. Zowel in de jaarverslagen van de Commissie
mer, als de MER-jaarverslagen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
is een stijgende lijn te zien in het aantal MER’en en uitgebrachte adviezen van de
Commissie mer. Waar nodig zal ik gemeenten blijven wijzen op de verplichtingen die
voor hen gelden rondom de MER. Daarnaast blijft er vanuit de VNG en de uitvoeringsondersteuning
aandacht voor de MER. Gelet op het al het voorgaande beschouw ik daarmee de motie
Kluit c.s. met betrekking tot de gemeentelijke milieueffectrapportages als uitgevoerd.
De invoeringstoets Omgevingswet
Als laatste sta ik stil bij de toegezegde invoeringstoets Omgevingswet. Op dit moment
wordt gewerkt aan de uitvoering van de invoeringstoets. De invoeringstoets verzamelt
en bundelt bestaande maar deels gefragmenteerde informatie en zet die af tegen aannames
die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in (deel)onderzoeken zijn gedaan.
Uw Kamer is met deze informatie veelal bekend. Op hoofdlijnen kan zo bekeken en waar
mogelijk geconcludeerd worden of de wet uitpakt zoals voor inwerkingtreding beoogd.
Het grote verschil tussen deze invoeringstoets en de wettelijke evaluatie is het moment
van uitvoering. De invoeringstoets is in staat eventuele knelpunten vroegtijdig te
signaleren; in elk geval eerder dan de wettelijke evaluatie die hiertoe pas na 5 jaar
in staat is. De huidige planning is erop gericht om de resultaten van de invoeringstoets
met mijn volgende voortgangsbrief over Q4 2025 mee te sturen. Dit zou betekenen dat
uw Kamer de resultaten van de invoeringstoets in het eerste kwartaal van 2026 tegemoet
kan zien.
Tot slot
De voortgangsrapportage laat zien dat in de praktijk wederom goede stappen zijn gezet
bij zowel Rijkspartijen, gemeenten, provincies, waterschappen als ketenpartners. Tegelijkertijd
constateer ik dat de mogelijkheden en kansen die de (kern)instrumenten bieden nog
niet overal ten volste worden benut. Het goed en volledig benutten van het stelsel
draagt uiteindelijk bij aan het verder behalen van de doelen van de stelselherziening
in de praktijk. De bestuurlijke aandacht van mij en de bestuurlijke partners blijft
dan ook onverminderd gericht op het nog beter en meer benutten van de (kern)instrumenten
van de Omgevingswet. Ik blijf daarbij, samen met hen, vinger aan de pols houden. Begin
2026 ontvangt u van mij de laatste kwartaalbrief – over het vierde kwartaal 2025 –
omtrent de voortgang van de uitvoering van de Omgevingswet. Zoals in mijn vorige voortgangsbrief
aangegeven zal ik uw Kamer vanaf 2026 eenmaal per jaar informeren.44 Deze jaarlijkse voortgangsbrief ontvangt u aanvullend op de jaarlijkse rapportages
vanuit de Monitor Werking Omgevingswet en de bevindingen van de onafhankelijke Evaluatiecommissie
Omgevingswet.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
M.C.G. Keijzer
Indieners
-
Indiener
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening