Brief regering : Beleidsplan toekomstbestendige sportinfrastructuur en ruimte voor sport en bewegen
30 234 Toekomstig sportbeleid
Nr. 431
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2025
Het is belangrijk dat iedereen in Nederland zelf kan ervaren hoe waardevol sport en
bewegen is. Een uitnodigende omgeving met goede sportvoorzieningen maakt dat mogelijk.
Met goede sportaccommodaties en een beweegvriendelijke openbare ruimte maken we sporten
en bewegen aantrekkelijk en toegankelijk voor iedereen.
Nederland kent een unieke sportinfrastructuur die bestaat uit meer dan 21 duizend
sportaccommodaties en ruim 26 duizend sportverenigingen. De manier waarop sport georganiseerd,
gefaciliteerd en gehuisvest wordt is op veel vlakken een voorbeeld voor andere landen.
Al sinds het begin van de vorige eeuw is er aandacht voor de kwaliteit van de sportinfrastructuur
en voor structurele ruimte voor sport en spel in stad en dorp. Dat heeft geleid tot
een diversiteit aan sportaccommodaties, wat bijdraagt aan een bruisend verenigingsleven
en sociale cohesie in de wijk. Het zorgt ervoor dat wekelijks miljoenen Nederlanders
sporten en bewegen. Ook waar het gaat om ruimte voor dagelijks bewegen is Nederland
een voorbeeld voor andere landen. Zo staat Nederland bekend om de fietscultuur en
de toegankelijkheid van fiets- en wandelpaden.
Tegelijkertijd krijgt de sportsector de komende jaren te maken met veel veranderingen
en grote opgaven. In Nederland heerst een grote druk op de ruimte omdat veel opgaven
samenkomen op het beperkte grondgebied van Nederland. Uit onderzoek van Urhahn, Platform31
en Urban Dynamics blijkt dat de ruimte voor sport en bewegen zonder extra inzet eerder
zal afnemen dan toenemen1, terwijl de vraag naar sportvoorzieningen en -ruimte zeker in stedelijk gebied juist
stijgt.2 De opgave op het gebied van onderhoud, renovatie en verduurzaming van verouderde
sportaccommodaties wordt bovendien alleen maar groter. Ruim 60% van de sportaccommodaties
in Nederland is verouderd en toe aan renovatie en vernieuwing. Daar komt bij dat het
huidige aanbod van sportaccommodaties niet altijd meer aansluit bij ontwikkelingen
op het gebied van demografie en sportbehoefte. Zo sporten we niet altijd meer bij
een traditionele sportvereniging, maar vaker in de openbare ruimte of bij commerciële
aanbieders. De hoeveelheid en kwaliteit van plekken om te sporten en te bewegen staat
dus onder druk. Om Nederlanders ook in de toekomst te kunnen laten sporten en bewegen,
is het nodig om nu in te zetten op een toekomstbestendige infrastructuur en ruimte
voor sport en bewegen.
Dit zijn grote opgaven die alleen samen effectief aangepakt kunnen worden. Het toekomstbestendig
maken van de sportinfrastructuur en openbare ruimte vraagt meer dan alleen inzet vanuit
het Ministerie van VWS. Op veel vlakken ligt de primaire verantwoordelijkheid bij
andere departementen of bij gemeenten. Gemeenten hebben bijvoorbeeld een belangrijke
rol bij de inrichting van de leefomgeving. Ze zijn verantwoordelijk voor (ruimte voor)
sportvoorzieningen, beweegmogelijkheden en buitenspeelruimte en staan het dichtst
bij sportverenigingen zelf. Die verantwoordelijkheid wordt ook genomen. Zo is er door
gemeenten in 2023 zo’n anderhalf miljard euro uitgegeven aan sportaccommodaties. Ook
verenigingen zelf investeren volop in hun accommodaties. De jaarlijkse investering
van sportorganisaties in hun accommodatie bedraagt volgens Stichting Waarborgfonds
Sport (SWS) ongeveer 273 miljoen euro.3
Daarnaast geldt voor sommige (ruimtelijke) opgaven dat andere departementen hiervoor
aan de lat staan. Ik werk daarom nauw samen met andere ministeries, zoals het Ministerie
van Klimaat en Groene Groei (KGG), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO),
Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
Bij het maken van beleid wil ik recht doen aan de verhoudingen tussen al deze partijen.
Ik wil een bijdrage leveren aan een gezamenlijke aanpak waarmee we de sport- en beweegsector
toekomstbestendig maken. In dit beleidsplan schets ik de bijdrage die ik voor ogen
heb.
Leeswijzer
In deze brief zet ik mijn bijdrage uiteen in twee doelen. Het eerste doel is te zorgen
voor voldoende ruimte waar gesport en bewogen kan worden. Hier gaat het niet alleen
om voldoende sportaccommodaties, maar bijvoorbeeld ook om fiets- en wandelpaden en
buitenspeelplekken. Plekken in de directe leefomgeving die het eenvoudig en aantrekkelijk
maken om te bewegen. Het tweede doel waar ik op inzet is het toekomstbestendig maken
van de sportinfrastructuur, op het gebied van verduurzaming, toegankelijkheid en exploitatie
van zowel breedte- als topsportaccommodaties. Ik zal kort schetsen waarom ik het belangrijk
vind om op de genoemde doelen in te zetten en welke plannen ik daarbij voor ogen heb.
Met dit plan geef ik invulling aan de motie van de leden Inge van Dijk en Van Nispen
over het uitwerken van voorstellen aangaande het aankomende tekort aan sportaccommodaties4 en de motie van de leden Leijten en Van Nispen die verzoekt te onderzoeken of en
hoe een sportnorm kan worden vastgesteld en daarbij onder andere te bezien of deze
onderdeel zou kunnen worden van de sportwet5. Zoals toegezegd in de Kamerbrief over Commissiedebat Sport en Bewegen 20256 kom ik in dit plan ook terug op de motie van het lid Inge van Dijk c.s. over verenigingen
ontlasten op het gebied van onderhoud en verduurzaming7 en doe ik daarmee deze motie af. De motie van het lid Mohandis c.s. over onderzoek
naar een gemeentelijke zorgplicht voor zwembaden8 zal terugkomen in de verkenning van de sport- en beweegwet waar ik uw Kamer in het
voorjaar van 2026 over informeer. Ook doe ik de volgende toezeggingen af:
• De Staatssecretaris gaat met gemeenten, provincies en de sportsector in overleg om
te komen tot een plan van aanpak gericht op het creëren van een toekomstbestendige
sport- en beweeginfrastructuur.9
• De Staatssecretaris streeft ernaar de Kamer rond de zomer een reactie te sturen op
de suggesties die het Nationaal Klimaatplatform (NKP) in een aanvullende notitie heeft
gedaan wat betreft de financiering van verduurzaming van sportaccommodaties.10
• De Staatssecretaris verkent gezamenlijk met de bewindspersonen van VRO en van KGG
de mogelijkheden om sportverenigingen sneller en beter te laten verduurzamen.11
1. Voldoende ruimte om te sporten en bewegen
In Nederland heerst er een grote druk op de ruimte omdat veel urgente opgaven samenkomen
op het beperkte grondgebied van Nederland. Denk aan de opgaven op het gebied van woningbouw,
mobiliteit, energietransitie, klimaatverandering, landbouw, natuur en gezondheid.
Bijgevoegde figuur uit de Nota Ruimte geeft inzicht in het bodemgebruik van ons land.12 Ongeveer een derde van het recreatieterrein is bestemd voor sport en een derde voor
parken, waar onder andere gesport, bewogen en gespeeld kan worden. Ook in bossen en
open natuurgebieden kan gesport en bewogen worden, maar de ruimte hiervoor is beperkt.
De totale beschikbare ruimte voor sport en bewegen bedraagt daarmee ongeveer 2% van
het grondoppervlak van Nederland.
De druk op de ruimte vertaalt zich op verschillende manieren naar een aantal specifieke
gebieden waar de ruimte voor sport en bewegen onder druk staat. In stedelijke gebieden
kiezen veel gemeenten om binnenstedelijk te verdichten. Hierdoor neemt de druk op
bestaande sport- en beweegplekken toe. Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Urhahn13 en uit gesprekken met gemeenten en povincies dat ruimte voor sport, bewegen en spelen
onvoldoende prioriteit krijgt in de afweging tussen concurrerende ruimtevragen binnen
gebiedsontwikkeling, onder andere op het gebied van woningbouw. Hierdoor wordt beperkt
nieuwe sport- en beweegruimte gerealiseerd of wordt bestaande sport- en beweegruimte
vervangen door woningbouw.
Ook in landelijk gebied staat ruimte voor sport en bewegen onder druk. Zo zijn recreanten
aangewezen op een beperkt aantal aantrekkelijke landschappen en natuurgebieden die
steeds intensiever worden gebruikt als recreatie- en sportruimte. Ook verdwijnen of
fuseren bestaande sportparken in landelijke gebieden door teruglopende ledenaantallen,
wat de afstand tot deze voorzieningen vergroot.14
Op dit moment bestaan er geen (nationale) richtlijnen of beleid voor het bepalen van
de benodigde ruimte voor sport, bewegen en spelen in gebiedsontwikkeling. Gemeenten
en de sport- en beweegsector geven aan behoefte te hebben aan ondersteuning om ruimte
voor sport en bewegen te realiseren. Binnen mijn mogelijkheden en verantwoordelijkheden
wil ik gemeenten via meerdere acties hierbij ondersteunen.
Aandacht voor sporten en bewegen in de ruimtelijke ordening
Om te zorgen voor voldoende sport- en beweegruimte is het belangrijk dat ruimte voor
sport en bewegen als noodzakelijke maatschappelijke voorziening gezien wordt in de
inrichting van dorpen en steden op de lange termijn. De inrichting van de fysieke
leefomgeving is namelijk bepalend voor het sport- en beweeggedrag van Nederlanders.15 Gemeenten en provincies hebben een belangrijke rol bij het inrichten van de leefomgeving.
Op dit moment ontstaat steeds meer beleidsaandacht en -ambitie voor een gezonde leefomgeving
in ruimtelijk beleid.16 Dit komt mede door het in werking treden van de Omgevingswet (2024) waarin een gezonde
leefomgeving als maatschappelijk doel is geformuleerd. Deze ambities worden (nog)
lang niet altijd voldoende meegenomen in afwegingen in de ruimtelijke ordening en
de uitwerking van plannen voor gebiedsontwikkeling op lokaal niveau.17 Het ontwikkelen van een richtlijn voor ruimte voor sport en bewegen (zie hieronder)
kan helpen om de genoemde ambities wel mee te nemen in de plannen voor gebiedsontwikkeling.
Ook op Rijksniveau zet ik me in om ruimte voor sport en bewegen breder vast te leggen
in beleid. Verschillende departementen zoals BZK, VRO, LVVN, KGG en I&W hebben met
hun beleid op het gebied van actieve mobiliteit en ruimtelijke ordening grote invloed
op de fysieke leefomgeving en daarmee op de mogelijkheden om te bewegen. Denk hierbij
aan de Nota Ruimte. Door ruimte voor sport en bewegen mee te nemen in de nieuwe (ontwerp)
Nota Ruimte ontstaat een solide basis voor gemeenten om keuzes te maken voor lokale
omgevingsvisies en omgevingsplannen en daarmee ruimte voor sport en bewegen te realiseren.
In de (ontwerp) Nota Ruimte is ruimte voor sporten, bewegen en spelen benoemd als
belangrijke opgave: als voorziening die op peil gehouden moet worden bij verstedelijking,
als onderdeel van het toekomstbeeld 2050 en als onderdeel van het combineren van functies
(multifunctioneel) ruimtegebruik.
Ontwikkelen van een richtlijn voor ruimte voor sport en bewegen
Het afgelopen jaar heeft mijn ambtsvoorganger een onderzoek laten uitvoeren om vast
te stellen of sport- en beweegruimte nu onder druk staat bij ruimtelijke ordeningskeuzes,
en in welke mate.18 Eén van de aanbevelingen van dit onderzoek is het vaststellen van een nationale richtlijn
voor ruimte voor sport en bewegen. Deze aanbeveling wordt onderschreven in gesprekken
met gemeenten en provincies omdat het gebiedsontwikkelaars en gemeenteambtenaren handvatten
geeft bij lokale keuzes om ruimte voor sport en bewegen te realiseren en te behouden.
Over de ontwikkeling van een richtlijn ben ik in gesprek met relevante partners als
het Ministerie van VRO, Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), het Mulier Instituut
en het RIVM. Het is belangrijk dat deze richtlijn voor ruimte voor sport en bewegen
bestaat uit meetbare indicatoren, die rekening houden met zowel de hoeveelheid ruimte
als de nabijheid van ruimte die geschikt is voor sport en bewegen. Beide indicatoren
zijn medebepalend in het sport- en beweeggedrag van Nederlanders.19 Hierbij zal de richtlijn rekening houden met verschillende vormen van sport en bewegen,
denk hierbij aan de hoeveelheid ruimte van speelplekken of openbaar groen waar bewogen
kan worden. Ook zal de richtlijn ingaan op de afstand tot verschillende typen formele
sportaccomodaties. Deze richtlijn zal dienen als een nationale richtlijn waar gemeenten
zich aan kunnen spiegelen en die zij onderdeel kunnen maken van hun lokale beleid.
Dit betekent dat gemeenten deze over kunnen nemen voor lokale afwegingen in de ruimtelijke
ordening, maar ook dat gemeenten de nationale richtlijn kunnen aanpassen naar wat
lokaal relevant is.
Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Leijten en Van Nispen die verzoekt
te onderzoeken hoe een sportnorm kan worden vastgesteld en daarbij onder andere te
bezien of deze onderdeel zou kunnen worden van de sportwet.20
Handreiking instrumentarium Omgevingswet
Uit het onderzoek van Urhahn, Platform31 en Urban Dynamics blijkt dat de Omgevingswet
gemeenten veel mogelijkheden biedt voor het creëren van ruimte voor sport, bewegen
en spelen. Denk aan het opnemen van ruimte voor bewegen bij het vaststellen van omgevingsplannen
of het opnemen van sport en bewegen als uitgangspunt bij tenders en aanbestedingen.
Dit instrumentarium wordt echter nog niet altijd ingezet.21 Enerzijds omdat de Omgevingswet pas per 2024 van kracht is, anderzijds omdat gemeenten
niet altijd op de hoogte zijn van de mogelijkheden die het instrumentarium biedt.
Onder gemeenten is behoefte aan een praktische handreiking die inzicht biedt in de
mogelijkheden van de Omgevingswet voor het creëren van ruimte voor sport, bewegen
en spelen. De richtlijn voor ruimte voor sport en bewegen, die hierboven is toegelicht,
zal opgenomen worden in deze handreiking. Een andere aanbeveling uit het onderzoek
van Urhahn, Platform 31 en Urban Dynamics betreft het ondersteunen van gemeenten door
bestaande kennis over huidige financiële structuren toegankelijk te maken. Ik ben
met partners als Kenniscentrum Sport & Bewegen, Platform31 en Urhahn in gesprek om
te komen tot een handreiking waarin genoemde punten worden opgenomen en de implementatie
en ondersteuning richting gemeenten.
2. De sportinfrastructuur op orde
Op dit moment is ruim 60% van de sportaccommodaties in Nederland verouderd en toe
aan renovatie. Het feit dat bouwkosten de afgelopen jaren flink zijn gestegen, maakt
het voor verenigingen en gemeenten erg moeilijk om accommodaties te (ver)bouwen. Bovendien
beantwoorden deze sportaccommodaties niet altijd meer aan de veranderende sportbehoeften
en demografie. Met name in wederopbouwwijken, uitbreidingswijken en landelijke gebieden
zijn sportvoorzieningen – zoals clubhuizen, sporthallen en zwembaden – toe aan renovatie
en vernieuwing. Door de verouderde staat en de veranderde demografische samenstelling
worden deze nu in landelijk gebied onderbenut en dreigen ze zelfs te verdwijnen. In
stedelijk gebied staan deze voorzieningen onder druk door de binnenstedelijke verdichtingsopgave.
De huidige aanpak voor het oplossen van dergelijke lokale vraagstukken rondom sportinfrastructuur
schiet tekort. De gemeentelijke sportinfrastructuur is vaak op een organische manier
en op basis van lokale voorkeuren tot stand gekomen, maar beleid hierover is daardoor
vaak onvoldoende gebaseerd op data, doelstellingen en trends. Op gemeentelijk niveau
lukt het onder meer door korte bestuurscycli en beperkte data onvoldoende om langetermijnplannen
te maken die inspelen op de veranderende behoeften van inwoners, zoals demografische
ontwikkelingen en nieuwe sporten of beweegtrends. Infrastructureel beleid vraagt daarentegen
om oog voor de lange termijn, aangezien accommodaties en sportvoorzieningen niet voor
vijf jaar maar eerder voor vijftig jaar gebouwd worden. Daarnaast is de aanpak en
inzet van middelen vaak versnipperd, waardoor er dubbel werk wordt gedaan of sportvoorzieningen
niet optimaal worden benut. Dit heeft te maken met het feit dat er maar beperkt planvorming
plaatsvindt op regionaal niveau, terwijl bijvoorbeeld opgaven op het gebied van zwembaden
of topsportaccommodaties vragen om een bovenlokale aanpak, mogelijk in samenwerking
met provincies. Ook is het daardoor lastig om sportinfrastructuurbeleid goed af te
stemmen op andere ruimtelijke ontwikkelingen, zeker in gebieden waar ruimte schaars
is. Er is dus op dit moment te weinig aandacht voor de lange termijn en voor het integrale
en bovenlokale karakter van de opgaven voor de sportinfrastructuur.
Daarbij lukt het niet om voldoende te investeren in de verduurzaming van de huidige
sportvoorzieningen22, terwijl juist de verduurzaming van accommodaties cruciaal is om de sport weerbaar
en betaalbaar te houden. Deze noodzaak wordt vergroot door Europese regelgeving op
het gebied van verduurzaming die aanstuurt op het versneld verduurzamen van slecht
presterende gebouwen.23 Concreet betekent dit dat er minimumnormen gesteld zullen worden voor energieprestaties
van utiliteitsbouw.24 Zo is vastgelegd dat per 2030 de 16% en per 2033 de 26% slechtst presterende gebouwen
moeten zijn verbeterd. Gegeven de staat van de huidige sportinfrastructuur is het
aannemelijk dat dit sportaccommodaties gaat raken.
De toekomstbestendigheid van de sportinfrastructuur hangt niet alleen af van de gebouwen
zelf, maar ook van de exploitatie van sportaccommodaties. De manier waarop sportplekken
nu worden beheerd, voldoet vaak niet aan wat er tegenwoordig nodig is. Zo kampen veel
sportvoorzieningen momenteel met een ongelijke benutting: overdag worden ze weinig
gebruikt, terwijl de vraag naar gebruik in de avonden en weekenden juist groot is.25 Dit zorgt voor een flinke drukte in piekuren, wat leidt tot wachtlijsten en beperkte
toegankelijkheid voor gebruikers. Ook zijn sportaccommodaties op dit moment nog lang
niet voor iedereen toegankelijk26, terwijl dit een voorwaarde is om meer mensen aan het sporten en bewegen te krijgen.
Kortom, de basis voor een goed georganiseerde sportinfrastructuur komt steeds meer
onder druk te staan. Met beperkte middelen zullen we de sportinfrastructuur dus slimmer,
groener en efficiënter moeten inrichten. Om gemeenten en de sportsector te ondersteunen
bij het aanpakken van deze opgaven onderneem ik een aantal acties.
Integrale huisvestingsplannen voor sport en bewegen
Het aanpakken van veel van deze problemen begint bij strategische planvorming op lokaal
niveau. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de lokale sportaccommodaties, kennen
de lokale sportinfrastructuur het best en kunnen beter inschatten wat nodig is om
opgaven op het gebied van sportinfrastructuur en ruimte aan te pakken. Dit vraagt
in sommige gebieden om bovenlokale (regionale) coördinatie en samenwerking, bijvoorbeeld
als het gaat om voldoende zwemwater, ijsbanen, topsportpluskosten of recreatiegebieden.
Dit kan door middel van het werken met Integrale Huisvestingsplannen (IHP) Sport en
Bewegen.
In zo’n plan schetsen gemeenten hoe het geheel aan sportaccommodaties en -voorzieningen
er in de betreffende gemeente in de toekomst uit moet zien. Het woord «integraal»
benadrukt dat niet alleen naar losse sportaccommodaties wordt gekeken, maar naar het
totaalplaatje: hoe de huisvesting van sport passend bij de top- en breedtesportbehoeften,
efficiënt en toekomstgericht kan bijdragen aan een gezonde en actieve samenleving.
Deze lokale, strategische planvorming geeft ruimte om gerichter en planmatiger te
werk te gaan met het oog op de lange termijn. Dit helpt gemeenten en sportorganisaties
uiteindelijk om weloverwogen keuzes te maken over waar, wanneer en hoe te investeren
in sportaccommodaties. Door het integraal aan te pakken worden versnippering, inefficiëntie
en onnodige kosten voorkomen.
In verschillende gemeenten zijn al positieve ervaringen opgedaan met het opstellen
van een IHP Sport en Bewegen. Ook is er al een handreiking opgesteld met een stappenplan
voor hoe deze plannen tot stand kunnen komen.27 Ik wil daarom alle gemeenten stimuleren dergelijke plannen op te stellen en hiermee
te gaan werken. Daarvoor wil ik de benodigde ondersteuning en middelen organiseren.
Ik vind het belangrijk dat er in een IHP Sport en Bewegen in ieder geval aandacht
is voor de onderstaande thema’s:
• Inzet op toegankelijkheid
Het is belangrijk dat gemeente binnen een IHP Sport en Bewegen invulling geven aan
het belang van toegankelijkheid van sportinfrastructuur voor iedereen. Hoewel veel
gemeenten al verschillende maatregelen nemen28 heeft nog altijd bijna de helft van de gemeenten geen beleidsdoelstellingen over
de toegankelijkheid van sportaccommodaties.
• Verduurzaming via gebiedsgerichte aanpak
Een van de sleutels voor de verduurzaming van de sportinfrastructuur ligt in een gebiedsgerichte
aanpak. Ook sectorale partners zoals NOC*NSF, de VSG en het NKP onderschrijven dit.
Een gebiedsgerichte aanpak betekent dat je niet naar één sportaccommodatie of één
beleidsdoel kijkt, maar naar het geheel van opgaven binnen een bepaald gebied of wijk.
Daarmee kan de verduurzaming van sportaccommodaties verbonden worden en bijdragen
aan andere lokale thema’s, zoals energie, klimaatadaptatie, gezondheid, participatie,
woningbouw of mobiliteit.29 Dat leidt tot een samenhangende aanpak van meerdere opgaven die in een gebied spelen.
• Vraaggericht en datagedreven
De lokale planvorming in het IHP dient gebaseerd te zijn op data, kennis en innovatie.
Dit vraagt om inzicht in de lokale trends en ontwikkelingen. Hiervoor kunnen gemeenten
gebruikmaken van de vele kennisbronnen en platforms die al beschikbaar zijn op het
gebied van bijvoorbeeld ruimte, (toekomstig) sport- en beweeggedrag, sportaccommodaties
en specifieke doelgroepen.
• Multifunctionaliteit
Ruimte is schaars, en dat betekent dat een claim op ruimte voor sport en bewegen goed
gelegitimeerd moet worden. Deze claim vanuit de sport wordt versterkt door dezelfde
ruimte op meerdere manieren te benutten. Sportaccommodaties en sport- en beweegruimte
kunnen meer zijn dan alleen plekken waar gesport en bewogen wordt. In verschillende
gemeenten zijn al mooie voorbeelden te vinden van sport- en beweegplekken die slim
worden gecombineerd met andere functies.30 Door dezelfde ruimte op meerdere manieren in te zetten wordt de schaarse ruimte die
we in Nederland hebben effectiever benut.
Verduurzaming
De verduurzaming van de sportsector is van groot belang voor de continuïteit, weerbaarheid
en de betaalbaarheid van sport. Om sport toegankelijk te houden zet ik daarom met
andere partijen en departementen in op het blijvend stimuleren van het verduurzamen
van de sportsector. Naast de plek die verduurzaming krijgt in het IHP Sport en Bewegen
zet ik ook op andere manieren in op verduurzaming. Eén van de instrumenten om dit
te doen is de Subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA). De DUMAVA
is een regeling van het Ministerie van VRO en komt eigenaren van bestaand maatschappelijk
vastgoed tegemoet in de kosten om te verduurzamen. Zoals al aangekondigd in de Najaarsbrief
Sport en Bewegen 2024 is deze regeling sinds 2 juni 2025 ook opengesteld voor sportaccommodaties
in eigendom van een amateursportorganisatie.31 Op deze manier proberen we de huidige druk en de korting op de subsidieregeling bouw
en onderhoud sportaccommodaties (BOSA) vanaf 2026 voor een deel op te vangen.
Daarnaast werken we samen met gemeenten, sportorganisaties en kennispartners aan de
verduurzaming van de sportsector via de Routekaart Verduurzaming Sport. De ambities
van de vier thema’s van de Routekaart Verduurzaming Sport gaan verder dan alleen CO2-reductie: naast een reductie van 55% in 2030 en 95% in 2050 richt de routekaart zich
op milieuvriendelijk beheer van sportvelden, circulair materiaalgebruik en een klimaatadaptieve
sportomgeving. Om deze ambities te realiseren, werken we aan een aantal nieuwe projectplannen
die zich richten op het toekomstbestendig maken en houden van sportaccommodaties.
Deze projectplannen richten zich op de grootste bronnen van CO2-uitstoot binnen de sportsector, zoals zwembaden, sporthallen en fitnessaccommodaties.
Voor specifiek de zwembaden worden standaard bouwconcepten ontwikkeld, variërend van
renovatie tot volledig circulaire nieuwbouw. Daarnaast worden kennisproducten, rekentools
en verdienmodellen ontwikkeld die helpen bij voorbereiding, financiering en uitvoering
van verduurzamingsmaatregelen. Tot slot wordt ingezet op een gebiedsgerichte aanpak
waarin de verduurzaming van zwembaden wordt gekoppeld aan klimaatadaptatie, multifunctioneel
gebruik en lokale energie-infrastructuur.
Voor sporthallen werken de partijen die betrokken zijn bij de Routekaart Verduurzaming
Sport aan een aantal gestandaardiseerde ontwerpen die duurzaam en modulair toepasbaar
zijn. Voor de fitnessbranche is een plan in gang gezet dat zich richt op snelle en
relatief eenvoudige maatregelen. Door gedragsaanpassingen en kleine technische ingrepen
kunnen exploitanten hun energieverbruik al op korte termijn terugdringen. Ook op andere
terreinen werken deze partijen aan verduurzaming. Dat gaat bijvoorbeeld om het milieuvriendelijker
maken van kunstgrasvelden en het opstellen van watermanagementplannen voor sportaccommodaties.
Met deze aanpak werken we samen met de sector aan het terugdringen van de grootste
bronnen van uitstoot en milieubelasting in de sport. Tegelijkertijd zorgen we ervoor
dat gemeenten en exploitanten over de juiste kennis, instrumenten en concepten beschikken
om de noodzakelijke investeringen betaalbaar en uitvoerbaar te maken. Hiermee geef
ik invulling aan de toezegging om samen met de bewindspersonen van VRO en van KGG
de mogelijkheden te verkennen om sportverenigingen sneller en beter te laten verduurzamen.32
Topsportpluskosten van trainingsaccommodaties
Samen met NOC*NSF en de VSG werk ik aan de doelen uit het strategisch kader topsport,
gericht op het vergroten van de maatschappelijke waarde van topsport. Om te kunnen
trainen op het hoogste niveau zijn voldoende en kwalitatief goede topsporttrainingsaccommodaties
nodig die op een duurzame en kostenefficiënte manier worden ontwikkeld, geëxploiteerd
en in stand gehouden.
Hiervoor is in 2021 het rapport «Bouwen aan topsport» opgeleverd. Uit dit rapport
bleek onder andere dat er een brede behoefte is aan een strategische lange termijnplanning
voor de (ver)bouw van sportaccommodaties die benut worden voor topsport- en opleidingsprogramma's.33 Op basis hiervan is een strategisch vastgoedplan voor topsportaccommodaties ontwikkeld.
Dit plan behelst een inventarisatie van de behoeften van de topsporttrainingsaccommodaties-
en faciliteiten voor topsport en opleidingsprogramma’s in Nederland als het gaat om
de (ver)bouwplannen.34
Momenteel nemen gemeenten veelal het voortouw bij de ontwikkeling en exploitatie van
deze sportaccommodaties. Gemeenten betalen kosten voor topsportaccommodaties uit eigen
beweging, zonder dat zij daar een (wettelijke) verantwoordelijkheid voor hebben. Er
zijn grote verschillen tussen gemeenten. De gebruikerskosten van topsportaccommodaties
worden door gemeenten doorberekend aan de topsport, de TeamNL-centra en de TeamNL
topsport- en opleidingsprogramma’s. De TeamNL-centra en topsportbonden worden voor
een groot deel gefinancierd vanuit de collectieve topsportmiddelen van NOC*NSF. Jaarlijks
draagt VWS hieraan bij via een instellingssubsidie topsport aan NOC*NSF. Daarnaast
brengen de topsportbonden en TeamNL-centra een eigen bijdrage in.
Soms wordt VWS gevraagd een incidentele financiële bijdrage te leveren wanneer voor
een topsportaccommodatie vanwege uiteenlopende redenen onvoldoende dekking kan worden
gevonden voor noodzakelijke investeringen. Tussen 2022 en 2025 hebben Thialf en de
Tongelreep incidenteel financiële ondersteuning gekregen vanuit VWS. Het Rijk vormt
dan de sluitpost van begrotingen. Een dergelijke bijdrage is steeds onderdeel geweest
van politieke besluitvorming, zonder structureel budget. Hiermee blijven keuzes over
de (ver)bouw van topsportaccommodaties gestoeld op lokale ambities en de inzichten
vanuit NOC*NSF en de topsportbonden. Het is echter nodig dat de topsportinfrastructuur
zich blijft vernieuwen, dat er regelmatig groot onderhoud wordt uitgevoerd, en dat
er rekening wordt gehouden met de veranderende behoeften vanuit de topsport.
Ik zal daarom de komende tijd samen met relevante partners verkennen hoe we het best
invulling kunnen geven aan de verschillende rollen en verantwoordelijkheden op het
gebied van de topsportpluskosten en welke ondersteuning vanuit het Ministerie van
VWS daar het best bij past.
Ontwikkeling financieel beleidsinstrumentarium
Voor een goede basis moet ook de financiering op orde zijn. Het Rijk levert hieraan
een bijdrage, maar het grootste deel van de investeringen in sportinfrastructuur komt
van gemeenten. In 2023 gaven Nederlandse gemeenten 2 miljard euro uit aan sport, waarvan
driekwart ging naar sportaccommodaties.
Om mijn plannen uit te voeren is het nodig om de financiële middelen vanuit het Rijk
zo efficiënt mogelijk in te zetten. Met de huidige instrumenten worden middelen generiek
verdeeld en worden doelen als toegankelijkheid en multifunctionaliteit maar beperkt
gestimuleerd, terwijl dit cruciale randvoorwaarden zijn voor een toekomstbestendige
sportinfrastructuur. Deze generieke verdeling leidt niet noodzakelijkerwijs tot een
infrastructuur die bestand is tegen veranderingen van de toekomst. Ik wil de financiële
ondersteuning in de toekomst daarom zodanig inrichten dat deze aansluit bij de regionale
opgaven en hierboven toegelichte lokale planvorming. Daarbij wil ik zowel de inrichting
van de huidige instrumenten als het opzetten van mogelijke nieuwe instrumenten betrekken:
• Voortzetting huidige instrumenten 2026
In 2026 worden de Specifieke Uitkering (SPUK) Stimulering Sport en de BOSA-regeling
voortgezet. Dat betekent dat er een nieuwe SPUK opgesteld zal worden voor volgend
jaar.35 Ook zal, zoals eerder aangegeven, de BOSA zodanig gewijzigd worden dat energiebesparingsmaatregelen
vanaf 2026 niet meer subsidiabel zijn.36 Dit heeft te maken met de verruiming van de DUMAVA voor de amateursport. Bij het
opstellen van een wijzigingsregeling van de BOSA zal ik ook breder bekijken of de
subsidiabele activiteiten van de regeling nog aansluiten bij de behoefte vanuit de
sportsector en de strekking van de regeling.
• Nieuw instrumentarium vanaf 2027 – IHP Sport en Bewegen
Mijn inzet op het financiële instrumentarium vanaf 2027 is tweeledig. Allereerst zet
ik erop in dat er vanaf 2027 een passend (financieel) instrument is om gemeenten te
ondersteunen bij het uitvoeren van de hiervoor genoemde strategische planvorming in
de vorm van een IHP Sport en Bewegen. Dit moet een instrument zijn dat middelen gericht
verdeelt over gemeenten. Door financiële ondersteuning gericht vorm te geven kunnen
we middelen doelmatiger inzetten en meer recht doen aan de diversiteit binnen de sportinfrastructuur.
Met dit instrument wil ik gemeenten ook ondersteunen bij het opstellen van een IHP
Sport en Bewegen. Voor dit instrument wil ik de middelen aanwenden die op dit moment
gereserveerd staan voor de SPUK Stimulering Sport. Over de vormgeving van dit instrument
ben ik in gesprek met andere departementen zoals BZK en de VSG. Ook wil ik hierbij
recht doen aan de behoefte van gemeenten om tijdig duidelijkheid te hebben over de
voorgenomen financiële ondersteuning.
• Nieuw instrumentarium vanaf 2027 – revolverend fonds
Uw Kamer heeft mij meerdere keren gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijkheid
en wenselijkheid van het uitwerken van een revolverend fonds.37 Met dit instrument kunnen clubs voordelige leningen afsluiten voor investeringen
in hun sportaccommodaties. Een dergelijk fonds betekent een wezenlijk andere manier
van financiering van de sportinfrastructuur. Middelen vloeien bij een revolverend
fonds namelijk niet weg en kunnen herhaaldelijk en blijvend ingezet worden ter ondersteuning
van investeringen in de sportinfrastructuur. Een revolverend fonds biedt aantrekkelijke
voorwaarden voor sportclubs om geld te lenen, terwijl dit bij subsidiëring niet het
geval is.
Ik ben daarom aan het verkennen of we met een revolverend fonds voor méér sportclubs
een impuls kunnen bewerkstelligen dan met de huidige BOSA-subsidie. Op basis daarvan
kan in beeld gebracht worden hoe we een dergelijk fonds vanaf 2027 zouden kunnen inrichten.
Hierover ben ik in gesprek met de Stichting Waarborgfonds Sport (SWS) en het Stimuleringsfonds
Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVN). Uit de eerste gesprekken blijkt dat
aansluiting bij een al bestaand fonds een van de mogelijkheden is. Het voordeel daarvan
is dat er geen opstartkosten gemaakt hoeven te worden voor een nieuw fonds. Ook is
het mogelijk om de uitgaven binnen een bestaand fonds specifiek voor sportdoeleinden
af te bakenen. SVN zal een aantal scenario’s uitwerken voor verschillende budgetniveaus.
Daarbij zal ook verkend worden of en hoe hiervoor middelen vanuit de kapitaalmarkt
aangetrokken zouden kunnen worden. Met behulp van deze scenario’s kan worden bepaald
of en in hoeverre het gebruik van een revolverend fonds een bijdrage kan leveren aan
investeringen in de sportinfrastructuur.
Slot
Zoals ik in de inleiding van deze brief stelde, staat de sportsector voor grote opgaven
op het gebied van sportinfrastructuur en ruimte voor sport en bewegen. Die opgaven
vragen om een gezamenlijke aanpak waarbij ik de positie van de sport- en beweegsector
wil versterken en mijn bijdrage wil leveren om gemeenten en sportsector te ondersteunen.
Tot slot wil ik daarbij aangeven dat ik ook verken wat de rol van deze aanpak in de
sport- en beweegwet zou kunnen zijn. Hoe dit eruit kan komen te zien en welke doelen
op het gebied van sportinfrastructuur en ruimte daaraan gekoppeld kunnen worden in
de sport- en beweegwet is onderdeel van het vervolgproces van de wet. Hierover informeer
ik uw Kamer in het voorjaar van 2026.
In deze brief heb ik een doorkijk gegeven naar de plannen die ik heb om de sportsector
toekomstbestendig te maken. Het is mooi om te zien dat er ook binnen de sector al
veel ideeën zijn om dit verder vorm te geven. Dit enthousiasme wil ik de komende tijd
benutten door de gesprekken van de afgelopen maanden met diverse veldpartijen, gemeenten,
provincies en mijn collega-bewindspersonen voort te zetten. Ook blijf ik graag in
gesprek met uw Kamer om uiteindelijk samen te komen tot een toekomstbestendige infrastructuur
en ruimte voor sport en bewegen. Medio 2026 informeer ik uw Kamer over de verdere
uitwerking en uitvoering van de acties die ik in dit plan heb geschetst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J.Z.C.M. Tielen
Indieners
-
Indiener
J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport