Brief regering : Voortgangsbrief nieuwbouw kernenergie oktober 2025
32 645 Kernenergie
Nr. 161
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2025
Het kabinet kiest nadrukkelijk voor een groter aandeel kernenergie in de elektriciteitsmix
om de CO2-vrije elektriciteitsproductie te diversifiëren en minder weersafhankelijk te maken.
Daarmee kiest het kabinet voor een robuust energiesysteem met een mix van (onder andere)
kernenergie, windenergie en zon-pv waardoor de strategische onafhankelijkheid van
Nederland wordt vergroot.
Met deze voortgangsbrief neemt het kabinet de Kamer mee in de vorderingen die het
de afgelopen periode maakte ten aanzien van het nucleaire nieuwbouwprogramma. Deze
brief rapporteert over de uitkomsten van de door TNO uitgevoerde analyse over de impact
op de energiesysteemkosten door het toevoegen van kernenergie in de energiemix. In
deze brief wordt ook een voorstel gedaan voor een financieringsstructuur, inclusief
de rol van de Nederlandse staat daarin in de vorm van een Government Support Package (GSP). Tot slot gaat deze brief in op de voortgang van de inkoopprocedure en het
Rijk-Regiopakket.
In onderstaande figuur zijn de verschillende werksporen aangeduid en in volgorde geplaatst
om de onderlinge samenhang weer te geven. De fase van het ophalen van informatie en
het voorbereiden van besluitvorming verschuift met deze voortgangsbrief naar de fase
van het nemen van besluiten en de uitvoering.
Figuur 1: Op hoofdlijnen geschetste werksporen
Deze Kamerbrief gaat over het nieuwbouwprogramma voor grootschalige kerncentrales.
Gelijktijdig wordt de Kamer geïnformeerd over:
• Oprichting deelneming: de voorgenomen oprichting van de beleidsdeelneming NEO NL en daarbij horende kapitaalstoring;
• Wijziging Kernenergiewet: aanbieding van het voorstel tot wijziging van de Kernenergiewet. Met het wetsvoorstel
krijgt de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele de mogelijkheid om een aanvraag
te doen bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (hierna: ANVS)
voor het wijzigen van de vergunning, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet,
om het vrijmaken van kernenergie in de kerncentrale Borssele na 2033 voort te kunnen
zetten, waarmee invulling wordt gegeven aan de motie-Agnes Mulder en Harbers1; en
• SMR-strategie: met de strategie voor kleine modulaire reactoren (SMR’s) geeft het kabinet richting
aan de ontwikkeling van SMR’s in Nederland.
Stand van zaken voorbereiding op realisatie eerste kerncentrales
De volgende secties geven per werkspoor een update over de belangrijkste voortgang
en resultaten. Daarnaast is het een vooruitblik op de komende periode.
1. Financiering
1.1 Doel
Het kabinet publiceert met deze brief de door TNO uitgevoerde systeemkostenstudie.
Hierin zijn de impact op de systeemkosten als gevolg van het in gebruik nemen van
nieuwe kerncentrales inzichtelijk gemaakt. Hierbij is onder andere gekeken naar de
relatie tot de flexibiliteitsbehoefte en investeringen in infrastructuur. Deze analyse
sluit aan bij de wens tot impact- en optimalisatiestudies die door de Kamers bij verschillende
gelegenheden is geuit, bijvoorbeeld in het recente commissiedebat nettarieven2 met de inbreng door het lid Bontenbal, en in de motie van het lid Erkens3 waarin het kabinet verzocht wordt het optimale percentage kernenergie in 2050 te
onderzoeken. Het kabinet geeft met deze brief invulling aan deze motie.
Daarnaast doet het kabinet in deze brief een voorstel voor het meest passend geachte
GSP voor Nederland. Dit GSP zal de komende periode verder worden uitgewerkt richting
het investeringsbesluit.
1.2 Stand van zaken
Uitwerking systeemkostenstudie
In de studie zijn op basis van realistische aannames en de meest actuele inzichten
de systeemkosten berekend voor het toekomstige Nederlandse energiesysteem. Hierbij
wordt de vergelijking gemaakt tussen een scenario waarbij er wordt geïnvesteerd in
twee of vier grootschalige kerncentrales en een scenario zonder kerncentrales. Om
een robuuste uitspraak te kunnen doen over de toegevoegde waarde van kernenergie,
is gekeken naar de verschillende toekomstbeelden waarin de Nederlandse energievraag
op uiteenlopende manieren wordt ingevuld, met als constante dat in 2050 netto klimaatneutraliteit
wordt bereikt. De scenario’s beschrijven beelden van het energiesysteem die variëren
in gedrag van burgers en bedrijven, economische structuur, de mate van elektrificatie
(laag tot hoog) en de omvang van industriële ontwikkeling (van krimp tot beperkte
groei).
De voornaamste conclusie is dat het energiesysteem met twee of vier kerncentrales,
met in totaal maximaal 6 GW productiecapaciteit, vergelijkbare systeemkosten kent
als een systeem waarin deze productiecapaciteit wordt ingevuld door een additionele
hoeveelheid wind op zee van 9,5 GW en noodzakelijke flextechnologieën. In deze studie
is dus bewust een scenario met (een beperkte mate van) concurrentie tussen deze twee opwektechnologieën
uitgewerkt. Op het moment dat concurrentie tussen de opwektechnologieën achterwege
wordt gelaten en dus sprake is van zowel meer wind- als meer kernenergie met voldoende
elektriciteitsvraag (vanuit onder andere de industrie), kan dit leiden tot lagere
systeemkosten dan wanneer sprake is van concurrentie.
In een scenario met een aanzienlijk lagere energievraag (vooral veroorzaakt door lagere
industriële vraag) is er minder vraag naar benodigde opwekcapaciteit vanuit zowel
kernenergie als wind op zee. Wanneer in dit lage-vraagscenario toch 6 GW kernenergie
aan het systeem wordt toegevoegd, resulteert dit volgens de modeluitkomsten in ongeveer
0,7% hogere systeemkosten.
Voor de interpretatie van de resultaten geldt dat in de huidige doorrekeningen de
kosten voor elektriciteitsinfrastructuur – zowel op land als op zee – nog te beperkt
en gesimplilificeerd worden meegenomen en daardoor worden onderschat. Het beter meenemen
van infrastructuurkosten kan tot een ander optimum leiden, waarbij wind op zee in
alle gevallen noodzakelijk is om tot een optimaal systeem te komen en invulling te
geven aan de energievraag.
Verder volgt dat de inzet van kernenergie leidt tot een andere opbouw van de systeemkosten.
Kernenergie leidt tot hogere investeringskosten in productiecapaciteit; deze worden
echter voor een groot deel of volledig gecompenseerd door lagere kosten voor onder
meer netverzwaring, flexibiliteit, elektrificatie, energiebesparing en de importbehoefte
van elektriciteit en waterstof. De toevoeging van kernenergie heeft daarnaast een
stabliserend effect op de elektriciteitsprijzen, omdat het weersonafhankelijke productie
betreft.
Milieu-impactanalyse kernenergie in de Nederlandse energiemix
Op advies van de Commissie mer is aanvullend onderzoek gedaan door Pondera en CE Delft
naar de milieu-impact van kernenergie. Uit deze studie blijkt ook dat kernenergie,
windenergie en zon-pv uitstekend naast elkaar kunnen bestaan. Geen enkele energiebron
is namelijk zonder enige milieu-impact en diversificatie heeft voordelen om de absolute
impact te verlagen. De studie concludeert daarnaast dat kernenergie, wind en zon-pv
alle drie op alle facetten beter en schoner scoren dan fossiele brandstoffen.
Conclusie
Het kabinet concludeert dat kernenergie, ook vanuit het perspectief van systeemkosten
en milieu-impact, een verantwoorde keuze is. Gezien de breedte van de uitgevoerde
gevoeligheidsanalyses door TNO acht het kabinet deze conclusie bovendien robuust onder
uiteenlopende omstandigheden. De doorslaggevende reden voor het kabinet om de rol
van kernenergie te vergroten is omdat kernenergie bijdraagt aan leveringszekerheid
en het een stabiele, CO2-vrije bron is die niet afhankelijk is van zon of wind. Daarnaast zorgt het voor strategische
onafhankelijkheid door diversificatie van technologie en toeleveringsketens, wat de
weerbaarheid van het energiesysteem vergroot. Bovendien is kernenergie een robuuste
investering met een lange levensduur, beperkt ruimtebeslag en kansen voor de Nederlandse
economie via kennisontwikkeling, werkgelegenheid en betrokkenheid van het bedrijfsleven.
Vervolg
De uitkomsten van deze studies worden meegenomen in de beoogde financieringsstructuur,
de voorbereiding van het investeringsbesluit en in de voorbereiding op de actualisatie
van het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) 2026. Dit is in lijn met de koers zoals
beschreven in de Klimaat- en Energienota 2025. In de actualisatie van het NPE zal
het kabinet ook de relatie tussen kernenergie en andere productiemiddelen, zoals windenergie
op zee, verder duiden.
Financiering van de nieuwe kerncentrales
In de Kamerbief van mei 20254 is een eerste bandbreedte van de totale investeringsomvang van de nieuwe kerncentrales
toegelicht (€ 20–30 miljard, exclusief financieringslasten) gebaseerd op de technische haalbaarheidsstudies.
Hieronder geeft het kabinet een toelichting op de vormen van financiering en een voorstel
voor de rol van de overheid via het GSP. De conclusies zijn gebaseerd op de voorbereidende
trajecten en onderzoeken van de afgelopen jaren, waaronder de marktconsultaties, het
afwegingskader en de recente doorrekeningen van het financiële model.5 De uiteindelijke investeringsomvang is uiteraard afhankelijk van de techniek-, leverancier-
en locatiekeuze en ook de voortgang van het project.
Afwegingskader en varianten van Government Support Packages
Tijdens de ontwikkel- en bouwfase staat de financiering van de investering centraal.
In de operationele fase moeten deze middelen worden terugverdiend. Ook in deze fase
kan de overheid een rol spelen. Het is van belang dat de maatregelen in de verschillende
fasen tezamen als GSP worden beschouwd.
Een drietal GSP-varianten is door KPMG doorgerekend:
1. Naast publieke financiering een maximale inzet op het aantrekken van private financiering
van zowel exportkrediet (door Export Credit Agencies, ECA’s), als vanuit de bredere kapitaalmarkt;
2. Enkel ECA-bijdrage aan het project, naast publieke financiering; en;
3. Enkel publieke financiering.
KPMG heeft deze GSP-varianten aan de criteria uit het afwegingskader getoetst. Ze
concluderen op basis van het afwegingskader dat betaalbaarheid de meest onderscheidende
factor is, en dat andere elementen, zoals haalbaarheid, risicoverdeling, controle
overheid en impact EMU-saldo en EMU-schuld in de verschillende scenario’s minder bepalend
zijn. In de doorrekening wordt de impact van de GSP-variant op betaalbaarheid beoordeeld
aan de hand van de Levelized Cost of Energy (LCOE), inclusief de financieringslasten. De LCOE geeft een beeld van de gemiddelde
kosten per eenheid opgewekte elektriciteit (zoals kWh) over de gehele levensduur van
een kerncentrale.
Betaalbaarheid van de verschillende GSP-varianten
Private financiering heeft mogelijk een aantal voordelen ten aanzien van publieke
financiering, mits de risico’s van de financiering bedeeld zijn aan deze private financieringsverstrekker.
Bijvoorbeeld door minder impact op de Nederlandse overheidsfinanciën en mogelijk aanvullend
toezicht op het zo efficiënt mogelijk bouwen van de nieuwe kerncentrales. Daarentegen
zal elke vorm van private financiering het project aanzienlijk duurder maken, door
hogere financieringslasten of vereist rendement.
Nederland kan, door zijn hoge kredietwaardigheid, goedkoper lenen dan marktpartijen
en vrijwel alle andere landen die een nucleair nieuwbouwprogramma hebben. Daarnaast
kan uit eerdere rapporten en buitenlandse voorbeelden, zoals het Verenigd Koninkrijk
en Polen, geconcludeerd worden dat private financiering (in de ontwikkel- en bouwfase)
alleen aangetrokken wordt als dit gepaard gaat met risico-overdracht aan de staat.
Concreet betekent dit dat private partijen niet, of heel beperkt, financiële risico’s
op zich nemen. Gelijktijdig stijgen de financieringslasten van het project, omdat
private financiers een hogere rente rekenen voor hun financiering, wat de betaalbaarheid
negatief beïnvloedt.
De impact van hogere financieringslasten op de totale kosten van het project is bij
nucleaire projecten significant, met name vanwege de lange bouwtijd. Gedurende deze
lange bouwtijd kan geen rente worden betaald en kunnen geen leningen worden afgelost,
omdat er nog geen opbrengsten zijn. Tijdens de bouw wordt de rente daarom opgeteld
bij de lening en is in opvolgende jaren ook weer rente over die gekapitaliseerde rente
verschuldigd. KPMG laat bijvoorbeeld in hun indicatieve analyse zien dat, in een variant
waarin ook ECA-financiering en private schuldfinanciering wordt voorzien aan het project,
de financieringslasten significant hoger liggen dan in een scenario met alleen publieke
financiering aan het project. Deze hogere financieringslasten gelden voor zowel private
financiering vanuit marktpartijen als vanuit ECAs.
Daarentegen betekent publieke financiering van de bouw niet dat er in het geheel geen
sprake is van risicoverdeling, omdat er in de contractuele afspraken met de opdrachtnemer
van het project risico’s tussen de staat (door de op te richten beleidsdeelneming)
en opdrachtnemer kunnen worden verdeeld. Bijvoorbeeld door middel van vaste prijsafspraken.
Volledige publieke financiering van het project is een significant betere optie in
het kader van maatschappelijke betaalbaarheid en leidt tot de laagste LCOE voor het
project.
Invulling volledige publieke financiering
Het voorstel om voor volledige publieke financiering (en dus een omvangrijk GSP) in
de ontwikkel- en bouwfase te kiezen wordt de komende tijd verder uitgewerkt. Enkele
richtingen kunnen al wel aangegeven worden, omdat ook deze leiden tot zo laag mogelijke
maatschappelijke kosten.
Deur open voor private financiering
Private financiering (zoals door banken, verzekeraars of pensioenfondsen) is voor
de eerste fases van het project onwaarschijnlijk, maar private financiering door middel
van participatie met eigen vermogen kan in deze eerdere fases mogelijk wel. Een externe
partij wordt daarmee mede-eigenaar van het project. De meest logische kandidaten hiervoor zijn de mogelijke
opdrachtnemers voor het project. Het aandeel private financiering via een eventuele
participatie in de beleidsdeelneming zal waarschijnlijk relatief beperkt zijn ten
opzichte van de totale kosten. In een later stadium, bijvoorbeeld na de bouw van de
nieuwe kerncentrales, kan private financiering mogelijk wel worden aangetrokken. Daarmee
kan dan een deel van de publieke financiering worden «geherfinancierd». In de uitwerking
van het GSP wordt deze mogelijkheid behouden.
Eigen vermogen en leningen
Publieke financiering tijdens de bouw kan zowel via een eigen vermogensstorting in
de overheidsdeelneming die de kerncentrale bouwt, als via schuldfinanciering (een
lening aan de deelneming) plaatsvinden. Beide instrumenten betreffen investeringen.
Bij een eigen vermogensstorting wordt rendement verwacht in de vorm van dividend,
bij schuldfinanciering zijn er schuldverplichtingen in termen van aflossing en rente.
Het rapport van KPMG laat zien dat een verhouding van 40% eigen vermogen en 60% lening
resulteert in de meest efficiënte financieringsstructuur (laagste project-LCOE), en
daardoor een (sterk) verminderde noodzaak van prijsondersteuning gedurende de operatie.
Voor deze verhouding tussen eigen vermogen en lening is ook gekeken naar solvabiliteitsvraagstukken.
Het is daarnaast wenselijk om in te zetten op de mogelijkheid om de lening terug te
betalen uit de elektriciteitsinkomsten, zonder dat hier naar verwachting prijssteun
vanuit de overheid voor nodig is. Dat voorkomt het onnodig circuleren van middelen
tussen de staat en de op te richten deelneming.
Rente
Lagere financieringslasten kunnen worden gerealiseerd door tijdens de bouw geen rente
te vragen over de overheidslening, waardoor het effect van gekapitaliseerde rente
in combinatie met een lange bouwtijd wordt vermeden. Dit instrument kent een precedent
bij het Tsjechische nieuwbouwprogramma, dat door de Europese Commissie op het gebied
van staatssteun goedgekeurd is, en is mogelijk ook bruikbaar voor het Nederlandse
GSP. Na de bouw kan dan wel een rente gevraagd worden over de overheidslening. In
de doorrekening is KPMG uitgegaan van de rente op staatsobligaties + 1 procentpunt,
dit is ook in lijn met de Tsjechische casus.
Impact op staatsschuld en begrotingssaldo
Daarnaast is het, bij de verdere uitwerking van het GSP, belangrijk oog te houden
voor de impact van de verschillende scenario’s op het EMU-saldo en de EMU-schuld van
de staat. Saldo- en schuldrelevantie hangen af van de exacte structurering van de
financiering. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de impact van een kapitaalstorting
anders is dan schuldfinanciering, waarbij beide een impact hebben op de EMU-schuld,
maar er een wisselend effect is op het EMU-saldo, afhankelijk van de businesscase
en uiteindelijke structurering van het GSP. De uiteindelijke beoordeling hiervan is
aan CBS/Eurostat. De impact op EMU-saldo en -schuld is geen op zichzelf staand doel,
maar kan relevant zijn in de verdere afweging.
Contract-for-Difference
Een redelijk rendement door de op te richten beleidsdeelneming is op termijn vereist
zodat zij aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. Hierom is het wenselijk
om gedurende de operationele fase een prijssteuninstrument achter de hand te hebben.
Dit zal de vorm van een Contract-for-Difference (CfD) aannemen.
Met een CfD wordt een strike price afgesproken, bij een elektriciteitsprijs onder deze strike price wordt het verschil aangevuld vanuit de overheid. Bij een elektriciteitsprijs boven
deze strike price wordt het verschil afgeroomd. Hiermee worden ook overwinsten voorkomen. Bij een verhouding
van 40% eigen vermogen en 60% lening laat het KPMG-rapport zien dat, als gevolg van de relatief lage financieringslasten, er geen uitgaven
noodzakelijk zijn onder de CfD. Uiteraard is dit afhankelijk van (zeer) lange termijn
verwachtingen, die in de praktijk kunnen veranderen.
Ontmanteling
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het ontmantelen van de reactor en de
financiering daarvan. De ontmanteling van de kerncentrales wordt in de meeste gevallen
bekostigd door een ontmantelingsfonds dat door de vergunninghouder gedurende de operationele
fase van een kerncentrale moet worden opgebouwd. Aangezien dit fonds de eerste periode
niet volledig opgebouwd is, moet een aanvullende voorziening worden getroffen door
de vergunninghouder voor het geval de ontmanteling eerder plaatsvindt. De details
van een dergelijke voorziening zullen integraal onderdeel uitmaken van de uitwerking
van het GSP.
Conclusie
Het kabinet stelt een GSP voor dat uitgaat van volledig publieke financiering in de
eerste fase van het project en sluit daarbij de optie voor private financiering (vanuit
de kapitaalmarkt, of vanuit de opdrachtnemer voor het project) op een later moment
niet uit. In de verdere uitwerking wordt op basis van de conclusies uit het KPMG-rapport
uitgegaan van een eigen vermogensstorting van 40% van de investeringskosten en een
overheidslening van 60% van de investeringskosten. Uitgangspunten zijn daarbij de
continuïteit van de deelneming en het zo laag mogelijk houden van de rente op de overheidslening,
om niet onnodig de projectkosten op te drijven. Daarnaast zal een Contract-for-Difference worden uitgewerkt, ook als dat slechts als vangnet dient en er geen prijsondersteunende
uitgaven voorzien worden. Het uitgangspunt van een overheidsgarantie bij een eventuele
vroegtijdige ontmanteling wordt ook verder uitgewerkt.
1.3 Planning en risico’s
Het hiervoor beschreven voorstel voor het GSP is niet hetzelfde als het investeringsbesluit.
Het investeringsbesluit wordt verwacht bij het tekenen van het contract voor de bouw
van de kerncentrales. Dit voorstel voor het GSP is het startschot voor de verdere
uitwerking, parallel aan en in interactie met het inkoopproces en het staatssteuntraject
bij de Europese Commissie. Door nu richting te bepalen voor de verdere uitwerking
van het GSP, wordt voortgang behouden in het staatssteuntraject met de Europese Commissie.
Goedkeuring van de Europese Commissie op de staatssteunaspecten van het GSP is noodzakelijk
voordat er een definitieve investeringsbeslissing genomen kan worden. Het behoud van
voortgang is wenselijk gezien de steun en positie van de Kamer om de kerncentrales
zo snel mogelijk te bouwen.
2. Werkspoor inkoopproces
2.1 Doel
Het kabinet voorziet een inkoopproces om tot een opdrachtnemer voor het project te
komen. Dit inkoopproces omvat veel meer dan het product zelf, de twee kerncentrales.
De opdrachtnemer wordt óók de projectontwikkelaar die, samen met de op te richten
beleidsdeelneming NEO NL, de bouw zal uitvoeren en de partner die betrokken blijft
tijdens de gehele levensduur van de centrale. Het kabinet zoekt in de opdrachtnemer
dus een partner, die tijdens de bouw de onzekerheden en risico’s samen beheert, die
tijdens de operationele fase (gedurende ten minste 60 jaar) ondersteunt en die naderhand
ter zijde staat bij een veilige ontmanteling van de kerncentrales. Dit is een zeer
omvangrijke, langlopende verbintenis die het kabinet niet lichtzinnig aan wil gaan.
Het zorgvuldig inrichten van het inkoopproces om zo uit te komen bij de juiste partner
voor Nederland is daarom zeer belangrijk.
2.2 Samenloop met parallelle werksporen
De samenloop tussen het inkoopproces en de andere trajecten, zoals de locatiekeuze,
het Rijk-Regiopakket en de financiering (met inbegrip van het GSP), is op dit moment
als volgt voorzien:
2.3 Stand van zaken vormgeving inkoopproces
Het kabinet beoogt bij de vormgeving van de inkoopprocedure snelheid te behouden én
de beperking van risico’s in acht te nemen. Daarom voorziet het kabinet een inkoopprocedure
die competitief, gefaseerd en flexibel is. Ook voorziet het kabinet een inkoopprocedure
waarin het mogelijk is om met de deelnemers in samenwerking over de opdracht en de
daaraan te stellen voorwaarden te werken, vroegtijdig project-specifieke risico’s
te identificeren en mitigeren en zo de gemaakte snelheid te behouden. Het kabinet
voorkomt hiermee dat de deelnemers op het einde niet kunnen voldoen aan de door de
staat gestelde voorwaarden terwijl alternatieven mogelijk waren geweest. Het kabinet
zet daarbij in op een gefaseerde inrichting, waarbij de inkoopprocedure wordt gestart
terwijl parallel de locatiekeuze wordt afgerond. Om te verkennen of de deelnemers
met de voorziene opzet van de inkoopprocedure kunnen instemmen, organiseert de staat
met hen een gesloten marktconsultatie.
Fasering
De beoogde inkoopprocedure wordt onder meer gekenmerkt door de volgende aspecten:
− Dialoog: in het voorziene overleg met de deelnemers worden de initiële voorwaarden aan de
opdracht besproken, voordat deze uiteindelijk worden vastgelegd in een specificatie.
Het doel is om specifieke risico’s en eisen gedurende het proces te verkennen zodat
het inkoopproces maximaal succesvol kan zijn en geen van de deelnemers onbewust zal
worden uitgesloten.
− Gefaseerd: de inkoopprocedure zal gefaseerd worden opgebouwd. Parallel wordt het locatieonderzoek
afgerond en wordt een keuze gemaakt voor de uiteindelijke locatie. Deelonderwerpen
zullen gefaseerd behandeld worden in het inkoopproces. Hierdoor wordt er niet gewacht
tot alles klaar is en kan de inkoopprocedure sneller doorlopen worden.
− Interactie: parallel aan het inkoopproces, wordt een locatiebesluit, een Rijk-Regiopakket en
het GSP voorbereid. Op verschillende momenten kunnen deze trajecten interacteren met
het inkoopproces.
Op dit moment wordt de gefaseerde aanpak verder ontwikkeld waarbij het kabinet momenteel
bezig is met het uitwerken van deze strategie en het opstellen van het bijbehorende
programma van eisen en gunningscriteria. Hier komt het kabinet op terug in de volgende
voortgangsbrief.
Samenhang met inkoopproces derde en vierde kerncentrale
Het inkoopproces wordt tot nu toe ingericht op het bouwen van twee nieuwe grootschalige
kerncentrales in Nederland. Het voornemen van het kabinet is echter om uiteindelijk
vier kerncentrales te bouwen. Daarom stelt het kabinet voor om in dit inkoopproces
een optie op te nemen voor de bouw van twee additionele kerncentrales. Als in de toekomst
dan een tweede locatie bekend is, kan door het huidige inkoopproces uit te breiden
de derde en vierde grootschalige kerncentrale worden gebouwd. Dit heeft verschillende
voordelen. Zo hoeft er geen nieuw inkoopproces te worden gestart, waarmee tijd wordt
gewonnen. Daarnaast is het opnemen van de optie voor twee extra centrales ook een
kans om over de gehele linie, dus ook voor de eerste twee centrales, te proberen een
betere prijs af te spreken. Het kabinet gebruikt de komende tijd om (juridische) analyses
uit te voeren hoe dit het beste opgenomen kan worden in het inkoopproces.
2.3 Planning en risico’s
Het kabinet heeft tot nu toe, en bij de inrichting van het vervolgproces, constant
de snelheid van het traject voor ogen gehad. Uiteraard met inachtneming van de risico’s
en kosten die met het traject gemoeid zijn. Zo heeft het kabinet eerder besloten om
de technische haalbaarheidsstudies uit te voeren vooruitlopend op de locatiekeuze.
In de opgestelde en op te stellen planningen wordt uitgegaan van de inzet van mogelijke
versnellingsopties (deze zullen later bevestigd moeten worden) om de huidige tijdslijn
te bewaken.
Het kabinet voorziet bijvoorbeeld dat vóór het afgeven van de uiteindelijke vergunning,
omkeerbare werkzaamheden (zoals het ophogen van de platformhoogte en het uitgraven
van de bouwput), op de locatie kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast kan het kabinet
overwegen de reactorvaten en andere complexe producten (zogeheten long-lead items) voor de finale investering al te bestellen. Het kabinet blijft deze aanpak hanteren
gedurende het vervolgproces. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de keuze voor een
gefaseerde uitvoering van de inkoopprocedure voor een snellere doorlooptijd, zoals
hierboven beschreven staat. In de Kamerbrief van 16 mei 20256 is nog een aantal voorbeelden genoemd van versnellingsopties die dan, met de op dat
moment beschikbare kennis, ook in overweging genomen worden.
Grondonderzoeken
Om tot een goed bod te kunnen komen zijn deelnemers afhankelijk van locatiespecifieke
informatie. Voor sommige locaties, zoals de locatie Borssele, is al specifieke informatie
beschikbaar uit eerdere onderzoeken. Dit geldt niet voor alle locaties. Deze informatie
kan deels verkregen worden met behulp van de grondonderzoeken die op locatie moeten
worden uitgevoerd. Deze grondonderzoeken zijn niet nodig voor de locatiekeuze en vinden
normaliter later, na de locatiekeuze, plaats.
Door de grondonderzoeken eerder uit te voeren kan tijd worden bespaard. Een keuze
hiervoor kan tot consequentie hebben dat het onderzoek voor meerdere locaties uitgevoerd
moet worden en dat het uitgevoerde onderzoek op de afgevallen locaties niet wordt
gebruikt voor het nieuwbouwproject kernenergie. De eerste stap is het analyseren van
de al beschikbare informatie voor elke locatie en vervolgens beoordelen of het nuttig
is aanvullende informatie met grondonderzoeken vroegtijdig te verkrijgen. Op basis
van deze analyse zal een zorgvuldig proces met alle betrokkenen worden ingericht,
waaronder in ieder geval grondeigenaren en gemeenten, om hierin de juiste afwegingen
te kunnen maken.Hierna wordt een beslissing genomen over het al dan niet uitvoeren
van deze grondonderzoeken voordat de locatiekeuze gemaakt is.
3. Locatiekeuze
3.1 Doel
Binnen de projectprocedure wordt gewerkt aan de voorbereidingen van de (ontwerp-)Voorkeursbeslissing.
Hiervoor wordt een plan-MER en een Integrale Effectenanalyse (IEA) opgesteld.
3.2 Stand van zaken
Het kabinet werkt door aan de projectprocedure ten behoeve van de locatiekeuze. De
onderzochte gebieden zijn Eemshaven, Maasvlakte II, Sloegebied en Terneuzen. Op dit
moment wordt gewerkt aan de verwerking van uitkomsten van de vorige fase. Op de concept-Notitie
Reikwijdte en Detailniveau (cNRD) zijn ruim 500 reacties binnengekomen. Deze reacties
zijn van zowel voorstanders als tegenstanders van kernenergie, en ook breed vanuit
de bevolking en diverse instanties, zowel nationaal als internationaal. Op dit moment
wordt de Reactienota op de cNRD opgesteld, waarin wordt gereageerd op de adviezen
en reacties die zijn ontvangen. Deze reactienota zal samen met de definitieve NRD
worden gepubliceerd. Daarnaast is een advies op de cNRD van de Commissie mer verkregen
in september 2025. Hoe de adviezen van de Commissie mer, maar ook die van de reacties
op de cNRD, worden meegenomen en verwerkt, lichten we toe in de definitieve NRD. Parallel
aan het verwerken van deze reacties en adviezen is het locatieonderzoek gestart.
Daarnaast worden op dit moment alle relevante onderzoeken voor het plan-MER en voor
de Integrale Effectenanalyse uitgevoerd. De inzichten uit de reacties op de cNRD en
van de Commissie mer hebben onze onderzoeksvragen en -doelstellingen aangescherpt.
Na afronding van de onderzoeken wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten.
3.3 Planning en risico’s
Het kabinet werkt momenteel toe naar twee deadlines:
− De definitieve NRD: de ambitie is om deze in december 2025 gereed te hebben.
− De ontwerp-voorkeursbeslissing, inclusief plan-MER en IEA: de ambitie is om deze halverwege
2026 gereed te hebben, zodat direct na de zomer de ontwerpvoorkeursbeslissing ter
inzage gelegd kan worden.
4. Rijk-Regiopakket
4.1 Doel
Door de grote en langjarige impact van de bouw van kerncentrales streeft het kabinet
gezamenlijk met de provincie en lokale overheden naar een pakket van maatregelen voor
de regio waarin de kerncentrales gebouwd worden.
4.2 Stand van zaken
Op 28 juli jl. heeft de heer Knops zijn tweede advies uitgebracht sinds zijn aanstelling
als gebiedsverbinder Kernenergie in Zeeland. Dit advies bouwt voort op zijn eerdere
bevindingen van december 2024, waarover de Kamer op 29 januari 2025 is geïnformeerd7. Zijn tweede advies bevat aanbevelingen die door het kabinet, de gemeenten Borsele,
Terneuzen en Vlissingen en provincie Zeeland accuraat worden geacht en gezamenlijk
uitgewerkt zullen worden. Die aanbevelingen zijn:
1. Informeren van nog niet (direct) betrokken regionale (overheids)partijen.
De partijen achten het van belang dat alle gemeenten die effecten van de bouw kunnen
ondervinden betrokken worden bij het locatieonderzoek en het Rijk-Regiopakket. Zodra
duidelijk wordt wat de definitieve locatie voor de kerncentrales wordt, zal worden
gekeken of de bezetting van het kernteam voor het Rijk-Regiopakket aangepast moet
worden. Bij het locatieonderzoek voor de nieuw te bouwen kerncentrales kijkt het kabinet
breder naar waar effecten worden voorzien. Om deze resultaten te delen en af te stemmen
organiseert het Ministerie van Klimaat en Groene Groei daarom ook overleggen in bredere
samenstellingen van regionale en nationale overheden.
2. Vormen van gemeenschappelijke informatiebasis ter input van het proces Rijk-Regiopakket.
Het proces van het Rijk-Regiopakket en de participatietrajecten lopen (deels) parallel
aan de projectprocedure en de inkoopprocedure. Met de partijen uit het kernteam worden
de tijdslijnen van de verschillende sporen naast elkaar gelegd om een gemeenschappelijk
beeld te creëren over welke informatie op welk moment beschikbaar is. Uiteraard zal
ook besproken worden hoe deze informatie met alle betrokkenen gedeeld kan worden,
waarbij rekening gehouden moet worden met de belangen van de regio en het Rijk.
3. Afstemmen van de participatietrajecten en bijbehorende verwachtingen.
Er lopen verschillende participatietrajecten met specifieke doelen. Het Rijk is met
alle regionale en lokale overheden die in de projectprocedure onderzocht worden in
gesprek. Op deze manier kan de informatie die wordt opgehaald worden meegenomen in
de afweging voor de ontwerp voorkeursbeslissing. De Zeeuwse medeoverheden doorlopen
een participatietraject om kansen en voorwaarden te formuleren die, indien de kerncentrales
in Zeeland komen, worden benut als input voor het Rijk-Regiopakket.
Ook blikt de heer Knops terug op zijn eerste advies en de vier aanbevelingen die daarin
zijn benoemd. Het kabinet heeft toegezegd uiteen te zetten op welke wijze invulling
gegeven wordt aan het advies om de gezamenlijke stuurgroep van Rijk en regio in te
richten, om samenhang op Rijksniveau te waarborgen. In de Kamerbrief van 29 januari jl.
is aangegeven dat het uitgangspunt daarbij is om gebruik te maken van bestaande overlegstructuren
om extra bestuurlijke drukte te voorkomen. Hiermee heeft het kabinet invulling gegeven
aan de motie-Grinwis8.
De noodzaak tot samenhangende besluitvorming wordt breed onderschreven en gaat over
drie onderwerpen:
− De ruimtelijke puzzel van projecten: op projectniveau concurreren verschillende initiatieven in potentie om dezelfde
fysieke- en milieuruimte. Onder leiding van de provincie Zeeland zijn verschillende
ruimtelijke ateliers gehouden waarin alle projecten op de kaart zijn gezet. Besluitvorming
vindt plaats op basis van integrale beelden. Voor de projecten waar de ruimtelijke
inpassing onder de bevoegdheid valt van de Minister van KGG, worden de besluiten in
samenhang voorbereid. Dit geldt bijvoorbeeld voor de projecten nieuwbouw kerncentrales,
het programma VAWOZ en 380 kV Zeeuws-Vlaanderen. Als er knelpunten tussen keuzes dreigen,
treden betrokken bestuursorganen hierover met elkaar in overleg.
− Rijk-Regiopakket. Voor de regio is het van belang om breed met het Rijk afspraken te maken over de
voorwaarden waaronder kerncentrales gebouwd kunnen worden en over de borging daarvan
in de jaren tot en met bouw. Dit beslaat vele beleidsterreinen zoals woningbouw, veiligheid,
onderwijs en gezondheidszorg. Daarom leggen we als onderdeel van het Rijk-Regiopakket
de wijze van de integrale aanspreekbaarheid van het Rijk vast. Ook is binnen de brede
nucleaire overlegstructuur van het Rijk een werkgroep opgericht voor de totstandkoming
van het Rijk-Regiopakket, zodat kabinetsbrede afspraken mogelijk zijn. Het Bestuurlijk
Overleg Grootschalige Energietransitie en Leefkwaliteit Zeeland (BO GELZ) functioneert
hiermee als de gewenste stuurgroep voor het Rijk-Regio pakket.
− Toekomstperspectief Zeeland 2050: de provincie Zeeland heeft het initiatief genomen om te komen tot een toekomstperspectief
voor Zeeland in 2050. Hiervoor heeft Zeeland een informeel werkverband ingesteld waarin
departementen en overheden afstemming zoeken om invulling en uitwerking te geven aan
dit perspectief. Dit biedt de mogelijkheid om de afspraken over de voorwaarden waaronder
kerncentrales mogelijk gebouwd worden, af te stemmen met de bredere sociaaleconomische
beleidsontwikkelingen voor Zeeland.
3.3 Planning en risico’s
Het kabinet heeft op 4 september jl. een eerste inhoudelijke reactie op de Borselse
en provinciale voorwaarden aangeboden aan de regio. De Zeeuwse overheden benutten
deze reactie in de participatietrajecten die nu lopen om voorwaarden op te stellen
of aan te scherpen voor de bouw van de kerncentrales. Eind dit jaar zal de gebiedsverbinder
de balans opmaken van alle informatie en gesprekken die gevoerd zijn over deze voorwaarden.
Parallel aan het voorbereiden van de voorkeursbeslissing (locatiebesluit) stellen
de overheden een voorlopig Rijk-Regiopakket voor Zeeland op, als de voorkeurslocatie
in Zeeland ligt. Als een andere locatie dan een Zeeuwse locatie wordt aangewezen,
zal er meer tijd nodig zijn om tot een Rijk-Regiopakket te komen. De andere regio’s
naast Zeeland worden inmiddels ook ondersteund om kennis op te bouwen over de mogelijke
komst van de kerncentrales en om lokale en regionale kennis in te brengen voor een
goed en zorgvuldig participatieproces.
5. Vervolg
Met de vaststelling van de contouren van het Governement Support Package zet het kabinet een significante stap richting de realisatie van de nieuwe kerncentrales.
Uiteindelijk draagt deze stap bij aan het robuuster maken van het energiesysteem en
aan het vergroten van de strategische onafhankelijkheid van Nederland. De eerstvolgende
mijlpalen in de voorbereiding van de bouw van de kerncentrales zijn de oprichting
van beleidsdeelneming NEO NL, de start van de «locatie-onafhankelijke» fase van het
inkoopproces en de publicatie van de nota Reikwijdte en Detailniveau (als volgende
stap richting het komen tot een voorkeursbeslissing voor de locatie). De progressie
op deze onderdelen en de voortgang van het staatssteuntraject met de Europese Commissie
staat centraal in de volgende Voortgangsbrief nieuwbouw kernenergie.
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
S.Th.M. Hermans
Indieners
-
Indiener
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei