Brief regering : Onderzoeksresultaten aangaande nevenwerkzaamhedenbeding
35 962 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (PbEU 2019, L 186) (Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden)
Nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2025
Hierbij bied ik Uw Kamer het onderzoeksrapport «De werking van het verbod op het nevenwerkzaamhedenbeding
in de praktijk» aan. Het onderzoek is uitgevoerd door De Beleidsonderzoekers in opdracht
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Sinds 1 augustus 2022 mag een werkgever een werknemer niet zomaar verbieden nevenactiviteiten
uit te voeren, tenzij er een objectieve rechtvaardigingsgrond is. Dit criterium hoeft
niet vooraf in de arbeidsovereenkomst vastgelegd te worden, maar kan ook later worden
aangevoerd. Tijdens de wetsbehandeling werden zorgen geuit over de onzekerheid die
dit voor werknemers kan veroorzaken. Daarom beloofde mijn voorganger de impact te
monitoren en de Tweede Kamer na ongeveer twee jaar te informeren. Dit onderzoek van
De Beleidsonderzoekers dient ter invulling van die toezegging.
De implementatie van de EU-richtlijn heeft geleid tot aanpassingen in de cao’s, waarbij
vaak een meldplicht of toestemmingsvereiste is opgenomen voor nevenwerkzaamheden.
In 120 van de 149 onderzochte cao’s is een nevenwerkzaamhedenbeding opgenomen, waarvan
78 cao’s specifieke weigeringsgronden benoemen en 41 cao’s bredere «objectieve gronden».
Veelvoorkomende weigeringsgronden zijn vertrouwelijkheid, belangenverstrengeling,
schade aan de werkgever, functievervulling, arbeidstijden en concurrentie. Sinds 1 augustus
2022 hebben 64 rechtszaken betrekking gehad op nevenwerkzaamheden. In 13 zaken is
getoetst aan de nieuwe wetsbepaling waarin een verbod of beperking op het verrichten
van nevenwerkzaamheden wordt verboden, tenzij daar een objectieve reden voor is. De
uitkomsten zijn evenwichtig, waarbij rechters vooral overwerktheid, inzetbaarheid,
concurrentie en bescherming van integriteit als rechtvaardigingsgronden voor een verbod
op nevenwerkzaamheden accepteerden.
In de praktijk voeren werknemers vaak nevenactiviteiten uit zonder deze te melden,
omdat ze niet op de hoogte zijn van de regels, of omdat ze vertrouwen op een goede
relatie met hun werkgever. Werkgevers nemen het beding niet altijd bewust op in contracten.
Ook kiezen ze vaak in plaats van expliciete verboden voor een meldingsplicht of toestemmingsvereiste.
Bij werkgevers ligt de focus vooral op concurrentie en schade aan de bedrijfsbelangen.
Zowel werkgevers als werknemers ervaren weinig verandering sinds de wetswijziging,
maar geven aan behoefte te hebben aan iets meer duidelijkheid over wat onder nevenactiviteiten
valt en wanneer toestemming vereist is, en een verbod gerechtvaardigd kan worden.
Echter, deze verwarring lijkt zich niet te vertalen in misbruik of onduidelijkheid
bij een rechtsgang.
Ik concludeer uit het onderzoek dat het in de praktijk vaak goed gaat. Zowel werkgevers
als werknemers gaan er meestal van uit dat nevenarbeid alleen verboden kan worden
als er goede gronden voor zijn. Er zijn geen redenen om nu te concluderen dat werknemers
zich sterk gehinderd voelen om nevenactiviteiten te ontplooien. Hierdoor zie ik momenteel
geen aanleiding om de wet- en regelgeving aan te passen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Indieners
-
Indiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid