Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de overgang van het lage naar hoge btw-tarief in logies en reeds bestaande contracten van groepsaccomodaties
32 140 Herziening Belastingstelsel
Nr. 221
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 januari 2025
Op 20 december 2024 heeft de vaste commissie voor Financiën verzocht om een reactie
op het bericht van Stichting Groepsaccommodaties Nederland van 17 december 2024 (bijlage
1) over de overgang van het verlaagde naar het algemeen btw-tarief in logies en reeds
bestaande contracten van groepsaccommodaties. Onderstaand treft u deze reactie aan.
De Stichting Groepsaccommodaties Nederland verzoekt om groepsaccommodaties uit te
zonderen van de btw-verhoging als de verhuurcontracten vóór 1 januari 2025 zijn afgesloten.
Dit verzoek ziet op de gehele vergoeding ter zake (inclusief de eventuele (aan)betalingen
in 2025 en 2026). Om verschillende redenen kan ik geen gehoor geven aan dit verzoek.
Het fiscale neutraliteitsbeginsel vormt een juridische belemmering om alleen deze
vorm van logiesverstrekking uit te zonderen van de btw-verhoging. Het fiscale neutraliteitsbeginsel
verbiedt dat vergelijkbare diensten die onder dezelfde btw-post vallen fiscaal verschillend
worden behandeld. Logiesverstrekking in de vorm van groepsaccommodaties is niet zozeer
onderscheidend dat dit als zodanig en op zichzelf staand kan worden afgescheiden.
Zowel hoteldienstverlening als de dienstverlening door groepsaccommodaties komt immers
neer op het aanbieden van bedden in een slaapruimte, bedoeld voor kort verblijf. Bijvoorbeeld:
ook in een hotel kun je stapelbedden hebben; sommige groepsaccommodaties hebben tweepersoonsslaapkamers
met eigen sanitair (zoals een hotel).
Daarenboven zou het afscheiden van groepsaccommodaties van alle andere vormen van
logiesverstrekking een nieuwe fiscale definitie vereisen. Op voorhand kan sterk worden
getwijfeld of het creëren van een nieuwe fiscale definitie voor groepsaccommodaties
juridisch houdbaar is. In elk geval zou een dergelijk onderscheid leiden tot veel
afbakeningsproblematiek en daarmee onlosmakelijk tot veel fiscale procedures en een
hogere uitvoeringslast. Daarnaast geldt dat de btw-verhoging de gehele logies sector
raakt en het kabinet geen reden ziet om specifiek alleen de groepsaccommodaties tijdelijk
uit te zonderen van de maatregel. Een dergelijke uitzondering zou daarnaast een derving
met zich meebrengen die een dekking vereist.
De Stichting twijfelt ook aan de juridische houdbaarheid van de maatregel. Ik deel
deze twijfel niet. Anders dan de Stichting veronderstelt, is geen sprake van het met
terugwerkende kracht toepassen van een btw-verhoging. Ongeacht op welk moment een
overeenkomst wordt gesloten is de btw (en daarmee ook het toepasselijke btw-tarief)
verschuldigd op het moment waarop de onderliggende prestatie wordt verricht, dan wel
op het tijdstip waarop een vooruitbetaling op die prestatie plaatsvindt. Van eventuele
terugwerkende kracht is daarom geen sprake. Om die reden zijn vooruitbetalingen in
2024 op een prestatie die eerst in 2026 plaatsvindt nog belast naar het verlaagde
btw-tarief, maar is een vooruitbetaling in 2025 op diezelfde prestatie belast naar
het algemene btw-tarief gelet op de overgangsregeling die dan van toepassing is. Opgemerkt
kan overigens nog worden dat de Wet op de omzetbelasting 1968 erin voorziet dat tussentijdse
btw-verhogingen alsnog doorberekend mogen worden (zie artikel 52). Eventuele anders
luidende bedingen zijn zelfs nietig. Daarnaast geldt dat ook sinds de indiening van
het Belastingplan 2025 voor alle partijen expliciet kenbaar was dat het kabinet voornemens
was om dergelijk overgangsrecht toe te passen.
Op grond van bovenstaande ben ik niet voornemens om in het beleidsbesluit gedeeltelijk
uitstel overgangsregeling in verband met de afschaffing bepaalde tabelposten verlaagd
tarief omzetbelasting1 op te nemen dat het verlaagde btw-tarief van toepassing blijft op voor groepsaccommodaties
reeds gesloten contracten.
De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën