Brief regering : Openstelling SDE++ 2024
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 387 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 maart 2024
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de aankomende openstellingsronde van de
SDE++. De SDE++ levert een belangrijke bijdrage aan het kosteneffectief realiseren
van het streven van het kabinet naar ten minste 55% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. In deze brief sta ik stil bij de openstelling
van de SDE++ in 2024. Als eerste ga ik in op het openstellingsbudget en de openstellingsdata.
Vervolgens ga ik in op de hoogte van de hekjes. Daarna licht ik de categorieën toe
die in 2024 worden opengesteld. De vormgeving van categorieën in de SDE++ in 2024
is in belangrijke mate gebaseerd op het advies van het Planbureau voor de Leefomgeving
(hierna: PBL). Dit advies is als bijlage bij deze brief gevoegd. Vervolgens geef ik
een toelichting op overige aandachtspunten voor en ontwikkelingen van de SDE++. Tot
slot deel ik de stand van zaken met betrekking tot een aantal toezeggingen.
Openstellingsbudget en -data
Zoals gebruikelijk wordt voor het bepalen van het openstellingsbudget rekening gehouden
met de te verwachten projecten en beschikbare kasruimte. Op basis van de meest recente
raming van de energieprijzen wordt voor de komende openstellingsronde verwacht dat
de marktinkomsten voor projecten door de energie- en CO2-prijzen hoog zijn. Doordat de SDE++ de onrendabele top (het verschil tussen marktinkomsten
en kosten) subsidieert, betekent dit dat de verwachte uitgaven relatief laag zijn.
Dit maakt het mogelijk om binnen het huidige kasbudget het openstellingsbudget verder
op te hogen, waarbij concurrentie tussen indieners gewaarborgd moet blijven.
Omdat er veel belangstelling wordt verwacht voor de SDE++-openstellingsronde van 20241 is de verwachting dat bij een budget van maximaal € 12 miljard de concurrentie tussen
indieners gewaarborgd blijft. Een voldoende hoog openstellingsbudget in 2024 is van
belang om projecten met een onrendabele top, die een realisatietermijn hebben van
3 tot 6 jaar, bij te laten dragen aan de nationale en Europese 2030-doelstellingen
voor CO2-reductie en hernieuwbare energie.
Het openstellingsbudget voor de komende openstellingsronde is € 11,5 miljard. Dit
hogere budget geeft de nodige extra impuls aan de energietransitie, zonder dat dit
ten koste gaat van de kosteneffectiviteit van de SDE++. Ik zal bij de eerste suppletoire
begroting van EZK een verzoek indienen om het verplichtingenbudget voor SDE++ met
€ 3,5 miljard op te hogen. Hiermee is de ophoging van het verplichtingenbudget dus
nog onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring. Ten opzichte van een openstellingsbudget
van € 8 miljard leidt een openstellingsbudget van € 11,5 miljard tot extra kasuitgaven
van € 704 miljoen over een periode vanaf 2028 tot 2046. De benodigde kasmiddelen voor
het openstellingsbudget van € 11,5 miljard zijn aanwezig binnen de SDE++.
Ik ben voornemens de openstellingsronde van de SDE++ na de zomer plaats te laten vinden,
van 10 september tot en met 10 oktober 2024. Naar aanleiding van de staatssteungoedkeuring
van juli 2023 is het nodig om het Besluit SDE++ aan te passen. De wijziging van dit
besluit zal naar verwachting in juni gepubliceerd worden, waardoor openstelling van
de SDE++ vóór de zomer niet mogelijk is.
Tabel 1: Openstellingsdata en fasegrenzen SDE++ 2024
Fase
Subsidie-intensiteit
Openstelling
Fase 1
€ 75 / ton CO2
10 september 9:00 t/m 16 september 17:00
Fase 2
€ 150 / ton CO2
16 september 17:00 t/m 23 september 17:00
Fase 3
€ 225 / ton CO2
23 september 17:00 t/m 30 september 17:00
Fase 4
€ 300 / ton CO2
30 september 17:00 t/m 7 oktober 17:00
Fase 5
€ 400 / ton CO2
7 oktober 17:00 t/m 10 oktober 17:00
Hekjes
In de ronde van 2023 zijn hekjes geïntroduceerd. Een hekje in de SDE++ reserveert
budget voor technieken met een hogere subsidie-intensiteit, waardoor deze eerder aan
bod komen. Dit zijn technieken die weliswaar op de korte termijn minder kosteneffectief
zijn, maar op de langere termijn noodzakelijk voor de energietransitie en waarvan
de kosten kunnen dalen naarmate ze meer worden ingezet. Hekjes verlagen daarmee de
kosteneffectiviteit van de SDE++ op de korte termijn, maar kunnen de kosteneffectiviteit
van de energietransitie op de langere termijn verhogen. In 2023 is gekozen voor hekjes
van € 750 miljoen voor de domeinen Lagetemperatuurwarmte, Hogetemperatuurwarmte en
Moleculen.
De hekjes zijn geëvalueerd op basis van de aanvragen in de openstellingsronde van
2023. Uit deze interne evaluatie blijkt dat de hekjes waarschijnlijk een beperkt negatief
effect hebben op de kosteneffectiviteit van de SDE++ en daarmee eveneens een beperkt
negatief effect hebben op de hoeveelheid CO2-reductie ten opzichte van een situatie zonder hekjes. Dit komt onder meer vanwege
het grote aantal kosteneffectieve aanvragen binnen de SDE++ en omdat ook binnen de
hekjes wordt gerangschikt op kosteneffectiviteit van projecten. Daarnaast blijkt dat
de hekjes ervoor zorgen dat er naar verwachting meer geïnstalleerd vermogen in de
domeinen met een hekje kan worden beschikt. De hekjes zorgen er daarnaast voor dat
in de domeinen zonder hekje (Hernieuwbare elektriciteit en CCS/CCU) vooral projecten
voor zon-PV en CCU buiten de boot vallen.
Ik wil benadrukken dat de resultaten van deze evaluatie op basis van aanvragen niet
representatief zijn voor de praktijk, waarbij aanvragen tussentijds worden ingetrokken
of afgewezen voordat beschikkingen worden afgegeven. Door het tussentijds afvallen
van aanvragen zal de daadwerkelijke impact van de hekjes naar verwachting minder sterk
zijn, op zowel de kosteneffectiviteit als op het extra aan bod komen van projecten
in de domeinen met een hekje. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO)
is op dit moment nog bezig met de beoordeling van de aanvragen.
Voor de SDE++-ronde van 2024 stel ik hogere hekjes voor van € 1 miljard voor de domeinen
Lagetemperatuurwarmte, Hogetemperatuurwarmte en Moleculen. Door meer budget voor technieken
in deze domeinen te reserveren, wordt op een meer gebalanceerde manier gestuurd op
de ontwikkeling van de verschillende energieketens uit het Nationaal Plan Energiesysteem,
die allen van belang zijn voor de energietransitie. In dit licht heeft uw Kamer de
motie Grinwis c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 1336) aangenomen die het kabinet oproept actiever te sturen op de warmtetransitie en hierop
zo nodig de SDE++ aan te passen. Met de keuze voor hogere hekjes beschouw ik deze
motie als afgedaan.
Voor 2024 verwacht ik wederom dat er veel interesse zal zijn in de SDE++, zowel binnen
de domeinen met een hekje als in het algemeen. Het effect van hogere hekjes op de
kosteneffectiviteit is daarmee naar verwachting relatief beperkt. Uit de analyse op
basis van aanvragen van 2023 blijkt dat hekjes van € 1 miljard in plaats van € 750 miljoen
in 2023 waarschijnlijk een beperkte extra vermindering van de kosteneffectiviteit
tot gevolg zouden hebben gehad. Volgens de Europese Commissie mogen de hekjes maximaal
een effect van 15% op de kosteneffectiviteit hebben. De hekjes van € 1 miljard blijven
naar verwachting binnen die marge. De resultaten van de analyse zijn bij deze brief
gevoegd. Uiteraard is het effect op de kosteneffectiviteit in 2024 afhankelijk van
de aanvragen en beoordeling daarvan.
Na de openstellingsronde van 2024 zullen de uitkomsten opnieuw worden geëvalueerd,
waarbij het effect van de hekjes wordt beoordeeld op basis van zowel de afgegeven
beschikkingen voor 2023 als de aanvragen voor 2024. Deze evaluatie, die in het najaar
van 2024 zal worden uitgevoerd, zal daarmee een nauwkeuriger beeld geven van het effect
van de hekjes dan de nu uitgevoerde evaluatie.
Categorieën 2024
De basis voor de komende openstellingsronde voor de SDE++ wordt gevormd door de categorieën
die ook al in 2023 voor subsidie in aanmerking kwamen. Zo staat de SDE++ opnieuw open
voor: zon-PV, wind, waterkracht, osmose, lucht-water-warmtepomp, biomassavergisting,
-verbranding en -vergassing, zonthermie, PVT, slibvergisting, compostering, geothermie,
aquathermie, daglichtkas, elektrische boilers, warmtepompen, restwarmte, waterstof,
geavanceerde hernieuwbare brandstoffen, CCS en CCU.
Door het PBL is ook geadviseerd over een aantal nieuwe categorieën. Ik ben voornemens
de volgende categorieën open te stellen, mits deze uitvoerbaar zijn zoals hieronder
bij een aantal categorieën wordt toegelicht: zon-PV met kleine dakaanpassing, natuurinclusieve
zon-PV op veld, een generieke categorie voor aquathermie, lucht-water-warmtepomp voor
toepassing in de glastuinbouw, kleinschalige vergisting en tot slot drie nieuwe categorieën
voor elektrificatie van de industrie: thermische opslag hogetemperatuurwarmte, procesgeïntegreerde
warmtepomp en een categorie voor waterstofproductie door middel van elektrolyse op
basis van een power purchase agreement (PPA). Verder stelt het PBL voor de bestaande categorie voor CCS bij afvalenergiecentrales
uit te breiden naar bioenergiecentrales. Deze nieuwe categorieën worden hierna nader
toegelicht. Daarna ga ik specifiek in op mogelijkheden om met de SDE++ technieken
met een lagere netimpact te stimuleren. Vervolgens geef ik een toelichting bij een
aantal categorieën die ik niet open zal stellen in 2024: elektrificatie van offshore-boorplatforms,
vergassing van afval en waterkrachtrenovatie.
Zon-PV op zwakke daken
Zoals ik in de zonnebrief van 6 juli jl. heb aangekondigd heeft het PBL in zijn advies
gekeken naar zon-PV met dakversterking of lichtgewicht zonnepanelen (Kamerstuk 32 813, nr. 1281). Veel daken in Nederland zijn momenteel onvoldoende draagkrachtig om reguliere zonnepanelen
op te plaatsen. Het PBL heeft drie categorieën doorgerekend: het versterken van de
dakconstructie, met onderscheid tussen een kleine benodigde dakaanpassing en een grote
benodigde dakaanpassing, en het gebruiken van lichtgewicht panelen.
Op basis van dit advies ben ik voornemens in de SDE++ de categorie zon-PV met kleine
dakaanpassing open te stellen. Met deze categorie kan op de meest kosteneffectieve
wijze het grootste potentieel van zwakke daken worden benut, met een potentiële elektriciteitsproductie
van tenminste 25 TWh per jaar. Het gaat hier met name om de daken van agrarische bijgebouwen.
Boeren, die een belangrijke rol kunnen vervullen in de energietransitie, krijgen zo
meer mogelijkheden om hieraan bij te dragen.
De categorie zon-PV met grote dakaanpassingen stel ik niet open. Het potentieel van
die daken bedraagt volgens het PBL slechts 2 TWh en het zou uitvoeringstechnisch zeer
ingewikkeld en mogelijk fraudegevoelig zijn om deze categorie naast de categorie met
kleine dakaanpassing open te stellen. De categorie voor lichtgewicht PV-panelen stel
ik ook niet open. Deze categorie zou het potentieel op alle zwakke daken kunnen ontsluiten,
maar de meerkosten zijn zeer hoog: een tienvoud van de kosten van de categorie voor
kleine dakaanpassing. Het beperkte extra ontsloten potentieel (2 TWh) weegt op dit
moment niet op tegen deze uitgaven. Het doel van de SDE++ is om op een kosteneffectieve
manier CO2 te reduceren. De hoge kosten van het opnemen van een categorie voor lichtgewicht
panelen, ook al kan het een stimulans zijn voor innovatie en de zon-PV-productie binnen
Nederland en Europa, is vanuit dit doel niet te verantwoorden. Wel wil ik mogelijk
maken dat projecten voor lichtgewicht PV-panelen in kunnen dienen in de categorie
met kleine dakaanpassing, zodat zij een klein deel van hun meerkosten vergoed kunnen
krijgen.
Zon-PV – natuurinclusief
In eerdere Kamerbrieven2 heb ik het traject beschreven waarin ik samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(hierna: VNG) en het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) samenwerk om natuurinclusieve
zonneparken op land, inclusief financiering daarvoor, te organiseren. Op 6 oktober
jl. heeft de VNG een rapport van Bosch en Van Rijn3 gedeeld met de gemeenten, waarin basisteksten zijn beschreven om natuurinclusieve
eisen op te nemen in de lokale vergunningen en beleidskaders. In deze brief is gecommuniceerd
dat indien de gemeenten deze teksten zouden opnemen, er in de SDE++-categorieën voor
zon-op-land een opslag zou worden opgenomen om de kosten van deze maatregelen te dekken.
Op dit moment kan ik nog niet vaststellen dat het merendeel van de gemeenten deze
teksten of vergelijkbare eisen heeft opgenomen. Daarom kan ik nog geen opslag voor
de kosten van natuurinclusieve maatregelen in het basisbedrag voor zon-op-land opnemen.
Gezien het belang van natuurinclusiviteit in de energietransitie wil ik de gemeenten
die vooruitstrevend hebben gehandeld en al wel dergelijke eisen hebben opgenomen,
tegemoetkomen. Daarom ben ik voornemens om, naast de bestaande categorieën zon-op-land,
categorieën open te stellen voor natuurinclusief zon-op-land. Hiervoor komen projecten
in aanmerking die aantoonbaar verplicht natuurinclusieve maatregelen moeten nemen,
omdat daarvoor in de vergunning of beleidskaders eisen zijn opgenomen. Ik roep nogmaals
de gemeenten op de basisteksten van Bosch en Van Rijn op te nemen, zodat projectontwikkelaars
in kunnen dienen in deze nieuwe categorie en we gezamenlijk natuurinclusieve zonneparken
kunnen realiseren. Opname van deze categorie is nog onder voorbehoud van een uitvoeringstechnische
en juridische uitwerking.
Alleen in de SDE++-ronde van 2024 zullen voor zon-op-land nog categorieën bestaan
zonder natuurinclusieve maatregelen. Dit om projecten die al een vergunning hebben,
door te kunnen laten gaan. In gemeenten die na 2024 nog geen natuurinclusieve eisen
hebben opgenomen in de vergunningen, kunnen met de SDE++ dus geen zon-PV-projecten
op land worden gerealiseerd.
Wind – hoogtebeperkt
Voor de categorie wind hoogtebeperkt heb ik het PBL om advies gevraagd over eventuele
uitbreiding, waarbij niet alleen projecten in de nabije omgeving van een nationale
luchthaven, maar ook projecten in een radartoetsingsgebied in aanmerking zouden kunnen
komen voor deze categorie. Het PBL heeft hier positief op geadviseerd. Ik onderzoek
daarom of het mogelijk is om deze categorie open te stellen voor radartoetsingsgebieden,
mits dit uitvoeringstechnisch haalbaar blijkt.
Aquathermie
Voor aquathermie heeft het PBL geadviseerd de categorieën voor thermische energie
uit afvalwater en thermische energie uit oppervlaktewater samen te voegen tot een
generieke categorie. Hierbij ontstaat ook een nieuwe variant: aquathermie (geen basislast,
geen warmte-koudeopslag).
Lucht-water-warmtepomp voor toepassing in de glastuinbouw
Het PBL heeft een aparte categorie doorgerekend voor toepassing van de lucht-water-warmtepomp
in de glastuinbouw. Dit is een belangrijke stimulans voor de inzet van warmtepompen
in de glastuinbouw.
Kleinschalige vergisting
In 2023 bleek dat er in de markt veel interesse is in projecten die mest vergisten,
waarvan de mest vaak alleen afkomstig van de eigen boerderij. Het gaat hierbij vooral
om boerderijen met minder dan 200 koeien die het biogas invoeren in een verzamelleiding
en het centraal opwerken tot groen gas of inzetten voor de productie van warmte. Het
PBL heeft geadviseerd om hiervoor extra categorieën open te stellen voor een vergister
met een vermogen kleiner dan 110 kW. Deze categorieën kennen een hoger basisbedrag
dan de categorieën groter dan 110 kW vanwege de hogere kosten.
Bij de openstelling van de SDE++ 2023 was ik genoodzaakt om vlak voor openstelling
de basisbedragen voor kleinschalige monomestvergisting te verlagen, omdat er een fout
was gemaakt bij de berekening van de subsidiehoogte. Dit heeft tot teleurstelling
geleid bij de kleinschalige projecten, die alleen met de hogere basisbedragen een
sluitende business case konden realiseren. Vanuit de sector en de Tweede Kamer zijn
zorgen geuit over hoe dit proces is gelopen en de consequenties voor het vergroten
van het (kleinschalige) aanbod aan groen gas. Mijn ministerie heeft daarom verschillende
gesprekken gevoerd met de sector en diverse lokale en regionale overheden om een goed
beeld te krijgen van de situatie. Ik verwacht dat kleinschalige monomestvergistingsprojecten
met de nieuwe categorieën goed uit de voeten kunnen. Ik denk dat dit naast de bijmengverplichting
een extra impuls zal geven aan de productie van groen gas.
Waterstof via elektrolyse op basis van PPA's
Begin 2023 heeft de Europese Commissie twee gedelegeerde handelingen gepubliceerd
waarin de voorwaarden zijn bepaald waar waterstof en waterstofdragers aan moeten voldoen
om als hernieuwbaar aangemerkt te kunnen worden. Naar aanleiding van de publicatie
van deze gedelegeerde handelingen is in het PBL-advies een nieuwe categorie voor waterstofproductie
via elektrolyse toegevoegd. Bij deze categorie wordt er vanuit gegaan dat de elektrolyser
op land hernieuwbare elektriciteit betrekt van een windpark op zee, en waarbij de
eigenaren van de elektrolyser en het windpark in een PPA hebben vastgelegd hoeveel
elektriciteit tegen welke prijs wordt geleverd. Ik ben voornemens deze categorie open
te stellen. Deze categorie komt in de plaats van de netgekoppelde elektrolysecategorie.
De categorie voor elektrolyse met een directe lijn naar een wind- of zonnepark stel
ik daarnaast opnieuw open.
Ten slotte adviseert PBL op basis van de marktconsultatie om de bestaande categorie
CCS bij afvalenergiecentrales uit te breiden, zodat ook bioenergiecentrales ervoor
in aanmerking komen. Ik zal, mede vanwege de afspraak uit het voorjaarspakket klimaat
uit 2023 om in te zetten op negatieve emissies, de komende tijd uitwerken of en binnen
welke kaders deze uitbreiding het beste kan worden vormgegeven.
Categorieën met een lagere netimpact
Nieuwe installaties voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit hebben impact op
de beschikbare netcapaciteit. Ik vind het daarom belangrijk om voor de productie van
hernieuwbare elektriciteit en elektrificatie van de industrie te kijken naar opties
die zo min mogelijk impact hebben op de beschikbare netcapaciteit. CE Delft heeft
in opdracht van Netbeheer Nederland onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen die
binnen de SDE++ genomen zouden kunnen worden om de impact op netcongestie te verminderen
(onderzoeks- en achtergrondrapport »Aanpassingen SDE++ voor lagere netimpact», opgenomen
als bijlagen bij deze brief). Hier kwamen een aantal kansrijke nieuwe opties uit:
(1) combinatie van zon en wind, (2) verplicht capaciteitsbeperkingscontract of gedeeltelijke
non-firm ATO voor zon-PV, wind en e-boilers, (3) thermische opslag, (4) de procesgeïntegreerde
warmtepomp, en (5) het bijplaatsen van extra zonnepanelen bij een bestaande zon-PV-installatie.
De eerste twee maatregelen acht ik niet realistisch voor de openstellingsronde van
2024. Ik zal nader onderzoek doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van deze maatregelen
in de SDE++ van 2025. De derde en vierde aanbevelingen neem ik over en licht ik onderstaand
toe. Tot slot licht ik toe waarom ik de laatste maatregel niet overneem.
Thermische opslag hogetemperatuurwarmte
Deze categorie betreft het gebruik van thermische opslag voor uitgestelde levering
van hoge-temperatuurwarmte (boven de 100°C) aan industriële productieprocessen. Als
opslagmedium kan gesmolten zout worden gebruikt, maar ook bijvoorbeeld zand, steen
en staalslakken. Met hogetemperatuur-thermische opslag kan het aantal uren warmtelevering
op CO2-vrije elektriciteit met elektrische boilers vergroot worden. Het PBL adviseert daarbij
het vermogen te maximeren op 50 MWth om het risico op overstimulering te beperken,
en de effectieve vermogensverhouding te beperken tot 1,5 en groter om te borgen dat
alleen CO2-vrije elektriciteit wordt gebruikt. Dit advies neem ik over.
Procesgeïntegreerde warmtepompen
Niet alle projecten met industriële warmtepompen vinden aansluiting op de huidige
regeling. Vooral de elektrificatie van verdampingsprocessen is vaak technisch gecompliceerd,
en brengt daardoor extra kosten met zich mee. Er wordt gebruik gemaakt van een hoogwaardige
warmtebron die in de meeste gevallen niet als restwarmte kan worden beschouwd. Tegelijk
draagt de integratie van de warmtepomp bij aan hergebruik op een hoger temperatuurniveau,
waardoor voor het systeem als geheel minder fossiel opgewekte warmte nodig is. Deze
procesintegratie behelst vaak niet alleen de installatie van een warmtepomp en aanpassing
van de infrastructuur, maar ook aanpassingen aan het proces zelf. Het betreft dan
bijvoorbeeld de overstap van batch- naar continubedrijf, plaatsing van een nieuw verdampingsvat,
of de integratie van nieuwe onderdelen in een reactor.
Het PBL heeft advies uitgebracht over deze procesgeïntegreerde warmtepomp. Het advies
gaat uit van een warmtebesparingscoëfficiënt. Deze is moeilijk te meten en te controleren.
Ik stel deze categorie open mits ik een methodiek kan toepassen die uitvoerbaar is.
Daarbij ga ik uit van een COP-waarde van 3,5 waaraan een project minimaal moet voldoen.
De bestaande categorieën voor de industriële warmtepompen blijven behouden. In serie
geschakelde warmtepompen, ook wel gecascadeerde warmtepompen genoemd, komen ook in
aanmerking voor een beschikking. Voor alle categorieën industriële warmtepompen geldt
dat, naar aanleiding van de recente ontwikkelingen op het Nederlandse elektriciteitsnetwerk,
de raming van de netwerkkosten in het advies van het PBL is geactualiseerd.
De afgelopen tijd is de vijfde optie, het bijplaatsen van zonnepanelen bij een bestaande
zon-PV-installatie, onderzocht op uitvoerbaarheid. Helaas moet ik concluderen dat
deze categorie niet opengesteld kan worden. Dit heeft verschillende redenen. Ten eerste
is het stimulerend effect te onzeker. Wegens de zeer beperkte capaciteit op het elektriciteitsnet
kiezen partijen die zoeken naar ruimte voor nieuwe projecten er nu ook al voor om
zonnepanelen bij bestaande projecten te plaatsen waar daar ruimte voor is. Dit moedig
ik aan. Een extra categorie openstellen met een hoger basisbedrag zou echter tot overstimulering
leiden in gevallen waar dit ook zonder subsidie mogelijk is. Daarnaast is het voor
RVO niet mogelijk om te controleren of er daadwerkelijk extra panelen worden bijgeplaatst,
of dat een ondernemer een bestaande installatie vervangt door nieuwe, efficiëntere,
panelen. In beide gevallen stijgt immers het geïnstalleerd vermogen. Dit laatste fenomeen,
repowering genaamd, is strijdig met de doelstellingen voor circulariteit en het verlengen van
de levensduur van apparaten en wil ik daarom niet stimuleren.
Ik blijf zoeken naar geschikte oplossingen om de effecten van de uitrol van zon-PV
op netcongestie te beperken. Dit voorjaar informeer ik uw Kamer over het nieuwe stimuleringsbeleid
voor zon-PV en wind op land. Daarin zal ik stilstaan hoe binnen een nieuw instrument
netcongestie beperkt kan worden.
Categorieën die in 2024 niet worden opengesteld
1) Elektrificatie van offshore-boorplatforms
Het PBL heeft net als afgelopen jaren geadviseerd over de elektrificatie van offshore
gas- en olieplatforms. Offshore olie- en gasproductieplatforms hebben de mogelijkheid
een aansluiting op het stroomnet te realiseren, en (een deel van) de gasgedreven productiemiddelen
op het platform te vervangen door elektrisch gedreven eenheden. In het advies voor
2024 behandelt het PBL twee potentiële categorieën: offshore platforms die worden
aangesloten op het net op zee en verder afgelegen offshore platforms die worden aangesloten
op nieuw te installeren toegewijde windturbines.
Beide categorieën stel ik niet open in 2024. Ten eerste zijn de categorieën wettelijk
nog niet mogelijk. Een aansluiting op het net op zee wordt mogelijk gemaakt in de
Energiewet, die naar verwachting op zijn vroegst medio 2025 in werking treedt. Indien
dit het geval is, is dit knelpunt opgelost. Voor het realiseren van een toegewijde
windturbine bij een offshore platform onderzoek ik hoe het toepassingsbereik van de
Wet windenergie op zee kan worden aangepast, zodat deze kleine groep windturbines
niet meer als «windpark» wordt aangeduid.
Ten tweede gelden voor beide varianten nog onzekerheden en potentiële risico’s. Zo
zijn de tarieven voor het net op zee nog niet bekend. Een korte subsidietermijn van
6–9 jaar is wenselijk vanwege de resterende levensduur van de platforms, terwijl de
minimale looptijd van de SDE++ 12 jaar is.
2) Vergassing van afval voor de productie van groen gas en waterstof
Het is complex om het vergassen van afval te faciliteren in de SDE++ om diverse redenen.
De techniek is nog innovatief, het eindproduct en toepassing kunnen variëren, de diversiteit
aan inputstromen maakt controle op deze stromen lastig en het effect op het afvalbeleid
moet nog worden bepaald. Daarom stel ik deze categorieën niet eerder dan 2025 open,
zodat ik ook de ervaring en consistentie met de toepassing voor geavanceerde hernieuwbare
brandstoffen binnen de SDE++ en de openstelling van de DEI+ (Demonstratie Energie-
en Klimaatinnovatie) specifiek voor vergassing, die voortkomt uit het Klimaatfonds,
mee kan nemen in mijn besluit. Vergassing van reststromen voor de productie van groen
gas, methanol, transportbrandstoffen, chemicaliën of syngas is met financiering vanuit
het Klimaatfonds opgenomen als thema in de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie
(DEI+), die dit jaar van 15 februari tot en met 29 augustus open staat.
3) Waterkrachtrenovatie
Vanwege een gebrek aan interesse uit de markt zal ik de categorie voor renovatie van
een waterkrachtcentrale vanaf 2024 niet langer openstellen.
Overige aandachtspunten en ontwikkelingen
Naast de eerdergenoemde, meest omvangrijke wijzigingen in de SDE++ voor 2024 zijn
er andere aandachtspunten en ontwikkelingen met betrekking tot de SDE++.
Elektrische boilers bij warmtenetten
Een elektrische boiler komt alleen in aanmerking voor SDE++-subsidie indien de warmte
aan gebruikerszijde boven de temperatuurgrens van 100°C uitkomt. Daarmee wordt voorkomen
dat de elektrische boiler wordt toegepast in situaties waar een collectieve warmtepomp
de voorkeur heeft vanwege een hogere energie-efficiëntie. Er zijn echter situaties
bekend van warmtenetten waar een warmtepomp geen optie is en een elektrische boiler
in het licht van het bredere warmtesysteem de meest logische optie is.
Ik wil daarom onderzoeken of ik elektrische boilers in deze specifieke situatie open
kan stellen. Het is daarbij wel van belang om deze toepassing scherp af te bakenen,
om te voorkomen dat elektrische boilers ingezet worden in situaties waar efficiëntere
oplossingen voorhanden zijn of waar geen onrendabele top is.
Inkomsten uit GvO’s en ETS in subsidie-intensiteit
Bij de berekening van de subsidie-intensiteit van categorieën houdt PBL met ingang
van 2024 ook rekening met verwachte inkomsten uit garanties van oorsprong (GvO’s)
en inkomsten of vermeden kosten op basis van het ETS. Dit heeft tot gevolg dat categorieën
die hiermee te maken hebben met ingang van 2024 een lagere subsidie-intensiteit zullen
hebben, en dus eerder aan bod zullen komen bij een rangschikking op kosteneffectiviteit.
Deze aanpassing wordt gemaakt na een verzoek van de Europese Commissie in het kader
van de recente staatssteungoedkeuring van 10 juli 2023 en heeft alleen betrekking
op nieuwe projecten.
Verrekenen van overwinsten ter voorkoming van overstimulering
Zoals ik eerder heb aangekondigd werk ik momenteel aan een wijziging van het Besluit
SDEK die het mogelijk maakt om behaalde overwinsten met subsidie te kunnen verrekenen
(Kamerstuk 31 239, nr. 383). In de nieuwe situatie van hogere en meer volatiele elektriciteitsprijzen verbetert
dit de kosteneffectiviteit van de SDE++ verder. Behoudens eventuele wijzigingen die
voortvloeien uit de advisering door de Raad van State, ben ik voornemens de overwinstverrekening
als volgt vorm te geven. Overwinstverrekening zal gelden voor nieuwe beschikkingen
vanaf de openstellingsronde van de SDE++ in 2024. Voor de openstellingsronde van 2024
zal overwinstverrekening van toepassing zijn op alle categorieën van elektriciteit
opgewekt uit zon-PV en windenergie op land. Voor deze categorieën zal gelden dat inkomsten
boven een bepaald niveau, de zogenaamde opbrengstgrens, als overwinst worden aangemerkt.
Deze overwinst wordt vervolgens gedurende de subsidieperiode verrekend met reeds uitgekeerde
of nog uit te keren subsidie bij lage marktprijzen. Het verrekenen van overwinsten
voor zon-PV- en windcategorieën is overigens ook een verplichting die voortvloeit
uit de recente staatssteungoedkeuring.
Gevolgen overwinstverrekening voor subsidiëring eigen gebruik zon-PV en wind
Vanwege de verplichting om bij subsidie overwinsten te verrekenen heb ik besloten
om voor nieuwe beschikkingen geen SDE++-subsidie meer te geven voor niet-netgeleverde
elektriciteit opgewekt uit zon-PV en windenergie. Hiermee wordt juist het eigen gebruik
van opgewekte elektriciteit (niet-netlevering) gestimuleerd. Eigen gebruik is een
belangrijke manier om de belasting van het elektriciteitsnet, en daarmee ook netcongestie,
te verminderen. Als eigen gebruik wel subsidiabel zou zijn, dan zou de nieuwe overwinstverrekening
ook van toepassing zijn op deze elektriciteit. Aangezien eigen gebruik erg gunstig
is, is het zeer waarschijnlijk dat alle vermeden kosten en/of behaalde inkomsten uit
niet-netgeleverde elektriciteit als te verrekenen overwinst zouden worden aangemerkt.
Hierdoor geeft het niet subsidiëren van niet-netgeleverde elektriciteit een grotere
prikkel voor eigen gebruik dan het wel subsidiëren hiervan.
Staatssteun en onomkeerbare investeringen
Op grond van de Europese staatssteunregels geldt dat er geen SDE++-subsidie mag worden
verstrekt indien vóór de subsidieaanvraag al begonnen is met werkzaamheden aan het
project. Onder het begrip werkzaamheden vallen alle investeringen in de productie-installatie
waarvoor SDE++ wordt aangevraagd en die onomkeerbaar zijn. Deze regel geldt zowel
voor nieuwe projecten als voor ingetrokken projecten die een nieuwe aanvraag indienen
(herindieningen). Projecten met een SDE++-beschikking, waarbij de bouw van de productie-installatie
reeds is gestart en waarvan de realisatietermijn niet gehaald dreigt te worden, hebben
dus geen mogelijkheid tot herindiening. Ik pas het Besluit SDE++ aan, zodat RVO per
2024 projecten wel onder voorwaarden en met behoud van de huidige beschikking twee
jaar in plaats van één jaar uitstel kan verlenen op de uiterste realisatietermijn
van een project.
Onderzoek toekomstig instrumentarium zon-PV en wind op land
In de brief over de SDE++ van 26 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de
resultaten van het door Trinomics uitgevoerde onderzoek naar toekomstig instrumentarium
voor zon-PV en wind op land. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat deze technieken
in elk geval na 2025 niet langer worden gesteund door de SDE++ in huidige vorm. Op
dit moment ben ik verschillende opties aan het verkennen voor toekomstig instrumentarium.
Ik heb Trinomics gevraagd een vervolgstudie uit te voeren naar slimme ontwerpprincipes
voor een tweezijdige contract for difference. Trinomics onderzoekt specifiek de ontwerpkeuzes die de juiste prikkels bieden vanuit
het energiesysteem, die zowel oversubsidiëring als onrendabele projecten voorkomen,
die de opkomst van private oplossingen zoals PPA’s niet hinderen, en die uiteindelijk
bijdragen aan een goede overgang naar een situatie waarin geen subsidies meer nodig
zijn. Ik verken daarnaast ook andere opties, zoals een garantiefonds voor PPA’s. Ik
verwacht dit voorjaar het resultaat van deze studie en verkenning en het voorgenomen
beleid voor zon-PV en wind op land met uw Kamer te kunnen delen.
Evaluatie SDE++ 2020–2022
Bij de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ in 2020 was een van de voorwaarden voor
staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie dat de regeling na drie openstellingsrondes
zou worden geëvalueerd, waarna de goedkeuring zou kunnen worden verlengd. Deze evaluatie
is inmiddels uitgevoerd. Onderzoeksbureau Trinomics heeft op 21 december 2023 het
evaluatierapport afgerond over de SDE++ in de jaren 2020 tot en met 2022. Dit rapport
is bijgevoegd als bijlage bij deze brief.
Er is onderzoek gedaan naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de SDE++ en de
consistentie van de SDE++ met ander nationaal en Europees beleid. Het grootste deel
van het budget dat tussen 2020 en 2022 is beschikt, heeft nog niet tot projectrealisatie
geleid, omdat de realisatietermijn nog niet is verstreken. Dit beperkt de mate waarin
Trinomics robuuste conclusies over de impact van de SDE++ kan trekken.
Trinomics concludeert dat de doeltreffendheid van de SDE++ hoog is, maar dat afwijzingen
en intrekkingen van aanvragen er in 2021 en 2022 toe geleid hebben dat niet al het
budget is besteed. Trinomics concludeert dat de meeste SDE++-projecten niet zonder
SDE++ tot stand zouden zijn gekomen, maar trekt dit voor zon-PV en wind op land enigszins
in twijfel. Om de doeltreffendheid te verhogen beveelt Trinomics een aantal maatregelen
aan: (1) een verbeterde informatievoorziening voor specifieke technieken, (2) het
invoeren van een verplichte uitvoeringsovereenkomst en bankgarantie voor een groter
aantal projecten dan nu het geval is, en (3) het overwegen van een extra SDE++-bijdrage
wanneer kostenstijgingen het reguliere ondernemersrisico overstijgen.
De doelmatigheid van de SDE++ wordt geborgd door verschillende mechanismen, zoals
budgetplafonds en fasegrenzen. Wel is er in de SDE++ ruimte voor overwinsten, wat
volgens Trinomics inherent is aan een generieke subsidieregeling. Deze ruimte voor
overwinsten kan worden beperkt door meer subcategorieën in de SDE++ toe te voegen,
maar dit heeft wel een negatieve impact op de uitvoerbaarheid van de SDE++. Trinomics
adviseert daarom geen aanpassing op dit punt.
De consistentie van de SDE++ met het Klimaatakkoord is beperkt, omdat de SDE++ in
2020–2022 stuurt op kostenefficiënte CO2-reductie. Dit zorgt ervoor dat duurdere technieken, en bedrijven zonder goedkoop
reductiepotentieel, achterblijven. Trinomics geeft aan dat de hekjes vanaf 2023 aan
dit knelpunt tegemoetkomen. Met betrekking tot consistentie beveelt Trinomics verder
aan om correcties te overwegen voor enkele voordelen uit het EU-ETS waar de SDE++
nu geen rekening mee houdt.
Ik stuur het evaluatierapport naar de Europese Commissie en verwacht daarmee een goedkeuring
tot verlenging te ontvangen.
Onderzoekstrajecten CCS
Het PBL geeft in het advies aan de precieze transport- en opslagkosten van CCS niet
te kunnen inschatten. Net als in eerdere jaren wordt daarom hiervoor een aparte onderzoeksopdracht
uitgezet bij Xodus. Deze review is nodig om accurate tarieven te waarborgen en zal
worden verwerkt binnen de uiteindelijke regeling en daarmee worden gebruikt voor de
openstelling van de SDE++ in 2024.
Daarnaast heeft CE Delft een zogenoemde «zeefstudie» voor CCS uitgevoerd (zie bijlage).
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat subsidiëring van CCS niet ten koste mag gaan
van de ontwikkeling van duurzame energietechnieken. De zeefstudie heeft als doel om
te bepalen of er alternatieve maatregelen zijn waarvan de kosteneffectiviteit vergelijkbaar
is met die van CCS, om zo te bepalen of stimulering van CCS middels de SDE++ nog steeds
passend is. Het onderzoek geeft geen aanleiding tot subsidiebeperkingen in de SDE++
van 2024.
Plafonds industrie en hernieuwbare brandstoffen
In het Klimaatakkoord is opgenomen dat de kasuitgaven voor emissiereducerende technieken
in de industrie binnen de SDE++ worden beperkt tot een bedrag van € 550 miljoen per
jaar in 2030. Dit plafond was onder meer gebaseerd op de toen geldende doelstellingen
voor emissiereductie voor de industrie en de destijds binnen de SDE++ beschikbare
kasmiddelen. Dit plafond wordt vanaf de openstellingsronde van 2024 losgelaten. Sinds
de voorjaarsbesluitvorming van 2023 en naar aanleiding van de herziene Richtlijn Hernieuwbare
Energie (REDIII) zijn aanvullende maatregelen en verscherpte doelstellingen van toepassing
voor de industrie. De SDE++ vervult een belangrijke rol bij het behalen daarvan. Door
de introductie van de hekjes voor domeinen met een hogere subsidie-intensiteit wordt
geborgd dat ook minder kostenefficiënte technieken buiten de industrie aan bod komen
en is er minder noodzaak voor opname van een subsidieplafond voor de industrie. Ook
het ruimere openstellingsbudget biedt ruimte aan emissiereductie in andere sectoren,
naast de industrie. Overigens zijn andere plafonds uit het Klimaatakkoord, bijvoorbeeld
op subsidie voor hernieuwbare elektriciteit en CCS, al eerder losgelaten.
In 2024 geldt daarmee enkel nog een plafond voor de productie van geavanceerde hernieuwbare
brandstoffen in de SDE++. Het plafond voor geavanceerde hernieuwbare brandstoffen
wordt per 2024 met € 100 miljoen opgehoogd tot een totaal van € 300 miljoen. Dit plafond
is bedoeld om de additionaliteit van de CO2-reductie te waarborgen.
Toezeggingen
Tot slot kom ik in deze brief terug op een aantal toezeggingen die ik heb gedaan met
betrekking tot de SDE++.
Mogelijkheden en positie energiecoöperaties in de SDE++
In het Commissiedebat van 9 maart jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 372) over het elektriciteitsnet, energie-infrastructuur & RES heb ik toegezegd te zullen
onderzoeken hoe de positie en mogelijkheden van energiecoöperaties in de SDE++ kunnen
worden verbeterd (TZ202309-096). De SDE++ is een generieke regeling. De regeling maakt
geen onderscheid tussen verschillende typen aanvragers, zoals energiecoöperaties en
commerciële bedrijven. De Subsidieregegeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE),
die dit jaar vanaf maart zal worden opengesteld, is speciaal bedoeld voor energiecoöperaties
en VvE’s en houdt rekening met de specifieke omstandigheden waarmee deze partijen
te maken hebben. De SCE wordt dit jaar uitgebreid, zodat ook grotere projecten voor
zon-PV en windenergie kunnen worden ingediend. Uiteraard staat het energiecoöperaties
vrij om aanvragen te blijven doen in de SDE++. Ik zal voor de zomer van 2024 nader
ingaan op de mogelijkheden en positie van energiecoöperaties binnen de SDE++.
IMVO
Tijdens het Commissiedebat van 9 maart jl. over het elektriciteitsnet, energie-infrastructuur
& RES en in mijn Kamerbrief van 6 juli jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1281) heb ik aangegeven in deze brief nader in te gaan de mogelijkheden voor Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in de SDE++ (TZ202304-079). Ik hecht
sterk aan de ontwikkeling van IMVO. Op 6 maart jl. heb ik daarom met 34 organisaties
uit de hernieuwbare energiesector het IMVO-convenant ondertekend voor een maatschappelijk
verantwoorde energietransitie. Het stellen van IMVO-eisen in de SDE++ blijkt uitdagend,
omdat de SDE++ uitgaat van de onrendabele top op basis van de wijze waarop projecten
op dit moment worden ontwikkeld en gerealiseerd en de SDE++ te maken heeft met een
grote diversiteit aan aanvragers. De SDE++ is voor normerend beleid minder geschikt
dan ander instrumentarium. Wel wordt er op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheid
tot het stellen van eisen aan de voorkant, met name bij technieken waar IMVO-risico’s
groot zijn. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan maatregelen die het nadenken over
ketenverantwoordelijkheid stimuleren. Ik beschouw hiermee de toezegging als afgedaan.
Zon-PV CO2-voetafdruk
In het Commissiedebat Klimaat en Energie van 17 november 2021 (Kamerstuk 32 813, nr. 955) heb ik toegezegd in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn om de CO2-voetafdruk van zonnepanelen vast te stellen. Er bestaat onduidelijkheid over de CO2-voetafdruk en de CO2-terugverdientijd van zonnepanelen. Wel is bekend dat de CO2-voetafdruk van het gemiddelde zonnepaneel hoger is dan van sommige andere panelen,
die voor een beperkte meerprijs beschikbaar zijn op de markt. Ik wil meer duidelijkheid
over de duurzaamheid van zonnepanelen creëren en zal daarom onderzoek doen naar de
CO2-voetafdruk en CO2-terugverdientijd van zonnepanelen. Daarnaast onderzoek ik of het wenselijk en mogelijk
is om binnen de SDE++ een eis te stellen voor een maximale CO2-voetafdruk voor zonnepanelen die in aanmerking komen voor SDE++-subsidie. Ik neem
hierbij de lessen van Frankrijk, waar een dergelijke eis al langer geldt, mee in mijn
overwegingen. Een dergelijke eis is juridisch zeer complex. Daarnaast is het van belang
zekerheid te hebben over de beschikbaarheid van voldoende panelen die aan de eis beantwoorden.
Invoering van een maximale CO2-voetafdruk van zonnepanelen zal daarom, indien juridisch en uitvoeringstechnisch
mogelijk, op zijn vroegst in de SDE++ ronde van 2025 gebeuren.
Toezegging stand van zaken kleinschalige monomestvergisting
Tijdens de begrotingsbehandeling van EZK op 12 oktober 2023 heb ik toegezegd om per
brief inzicht te geven in de stand van zaken wat betreft kleinschalige monomestvergisting.
Met mijn Kamerbrief over Stand van zaken SDE++ herfst 2023 (Kamerstuk 31 239, nr. 383) heb ik reeds invulling gegeven aan deze toezegging die ik daarom beschouw als afgedaan.
Toezegging meer inzicht te geven in middelen SDE++
Tijdens het wetgevingsoverleg van 15 juni 2023 (Kamerstuk 36 350 XIII, nr. 7) heb ik aan het lid Erkens toegezegd beter inzicht aan uw Kamer te bieden in het
bepalen van de ruimte in de SDE-middelen (TZ202306-311).
De SDE++ subsidieert de onrendabele top. Dit is het verschil tussen de kostprijs (het
basisbedrag) en de gemiddelde marktvergoeding (het correctiebedrag) voor de opgewekte
energie of verminderde CO2-uitstoot. Voor het correctiebedrag is een ondergrens vastgesteld: de basisenergieprijs
of het basisbroeikasgasbedrag. De hoogte van de subsidie hangt af van de marktprijs
en de werkelijke hoeveelheid opgewekte hernieuwbare energie of de werkelijke hoeveelheid
CO2-reductie. De subsidie die in de beschikking door RVO wordt toegewezen is het maximumbedrag
over de hele looptijd van de subsidie. In de praktijk worden niet alle verplichtingen
uitbetaald in kas, mede door fluctuerende energieprijzen, onderproductie van installaties
en non-realisatie van projecten (en dus het intrekken van beschikkingen).
Bij het bepalen van de ruimte in de SDE-middelen baseer ik mij op de meerjarige kasverwachting.
Jaarlijks wordt de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) opgesteld door het PBL. Daarin
worden langjarige ramingen gemaakt voor energieprijzen, waaronder die van gas, elektriciteit
en CO2. Op basis van deze prijzen rekent het PBL de correctiebedragen voor de SDE++ en voorgaande
regelingen (SDE en de SDE+) door binnen de meerjarenperiode. In de meerjarenraming
van de SDE++ worden door de RVO de verwachte kasuitgaven voor de SDE-regelingen doorgerekend
op basis van deze meerjarige correctiebedragen. In deze meerjarenraming worden tevens
aannames gedaan over de realisatietermijn, productiefactor en vertraging dan wel intrekking
van projecten. De verwachte kasuitgaven worden door RVO doorgerekend voor reeds afgegeven
beschikkingen en voor vier toekomstige openstellingsrondes. De verwachte kasuitgaven
zijn mede afhankelijk van de energieprijzen, en dus de meerjarige correctiebedragen.
Naast de uitgaven ten behoeve van de SDE-regelingen, heb ik andere uitgaven vanuit
de SDE-middelen gedekt. Dit zijn kosten gerelateerd aan de uitvoering van de regeling
door RVO, maar bijvoorbeeld ook uitgaven voor TenneT en de nadeelcompensatie voor
kolencentrales. Deze uitgaven zijn niet afhankelijk van energieprijzen, maar worden
wel meegenomen in het totaal van uitgaven uit SDE-middelen.
Om meer inzicht te geven in het bepalen van de ruimte in de SDE-middelen, is Tabel
42 in de begroting voor 2024 toegevoegd. Tabel 1 hierna is een geactualiseerde versie
op basis van de meest actuele energieprijzen. Deze tabel toont de beschikbare middelen
en de geraamde kasuitloop van de SDE-regelingen, exclusief de ISDE en de HER waarvoor
apart budget beschikbaar is. Indien in de ISDE en de HER budgettaire wijzigingen zullen
zijn zal de Kamer daarover apart geïnformeerd worden.
Voor de SDE-middelen zijn de geraamde kasuitloop, ofwel betalingen, op een gedetailleerder
niveau uitgesplitst, zodat duidelijk is waar het budget aan uitgegeven wordt. Zo heb
ik onderscheid gemaakt tussen uitgaven aan SDE-regelingen en overige uitgaven gedekt
uit de SDE-middelen. Daarnaast toon ik middels deze tabel het verwachte overschot
dan wel tekort per jaar. Ook deze totalen van het overschot of tekort zijn een raming.
Wanneer bijvoorbeeld de energieprijzen dalen, zullen de kasuitgaven aan de SDE-regeling
stijgen en zal het overschot dalen. In het bepalen van eventuele ruimte in de SDE-middelen
houd ik hier tevens rekening mee. Vanwege de volatiliteit van de energieprijzen, en
de onzekerheid omtrent de toekomstige ontwikkeling van de energieprijzen, kijk ik
niet te ver in de toekomst (enkel tot 2032, uitgaande van openstellingen tot en met
2027). Door de langjarige kaseffecten van openstellingen zijn er ook budgettaire effecten
na 2032. Daarnaast is de kasuitloop, en het daaruit volgende tekort of overschot afhankelijk
van door een nieuw kabinet te maken keuzes, zoals die over toekomstige SDE++-openstellingsrondes.
Tabel 1 geeft daarom een onvolledig beeld.
Ik zal jaarlijks een soortgelijke tabel toevoegen in de begrotingsstukken, om zodoende
meer inzicht in de beschikbare middelen en geraamde kasuitloop van de SDE-regelingen
aan uw Kamer te bieden. Daarnaast zal ik jaarlijks in de openstellingsbrief van de
SDE++ de verwachte kasreeks horende bij die openstellingsronde blijven weergeven.
Ik beschouw hiermee de toezegging als afgedaan.
Tabel 2: SDE-kasuitloop (in miljoenen euro)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
2031
2032
Totaal 2023–2032
SDE, SDE+, SDE++1
Beschikbaar budget
1.318
788
684
4.013
4.223
4.220
4.065
3.743
3.297
3.235
29.586
Geraamde betalingen
601
1.305
721
762
862
1.188
1.748
2.076
2.177
2.040
13.480
Waarvan SDE-regelingen
14
218
364
484
586
907
1.484
1.811
1.987
1.850
9.705
Waarvan flankerend beleid
184
133
133
87
86
91
74
75
–
–
863
Waarvan TenneT aanleg net op zee
301
190
190
190
190
190
190
190
190
190
2.011
Waarvan statistische overdracht
102
34
34
171
Waarvan nadeelcompensatie kolencentrales2
730
730
Over/tekort
716
– 5173
– 38
3.252
3.360
3.033
2.317
1.667
1.120
1.195
16.106
X Noot
1
De geraamde uitgaven voor de SDE-regelingen in de tabel zijn gebaseerd op een openstellingsbudget
van € 11,5 mld in 2024, € 8 mld. in 2025, waarna in 2026 en 2027 van € 5 mld is uitgegaan.
Deze openstellingsbudgetten zijn enkel indicatief, omdat de daadwerkelijke openstellingsbudgetten
jaarlijks worden vastgesteld bij de SDE++.
X Noot
2
Maximum reservering, daadwerkelijke uitgaven kunnen lager uitvallen
X Noot
3
SDE++ resultaat is in 2023 postief met + 213 miljoen euro, door verschuiving reservering
voor kolencentrales naar 2024 ontstaat een negatief resultaat
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Indieners
-
Indiener
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.