Brief regering : Diverse onderwerpen met betrekking tot het mestbeleid
33 037 Mestbeleid
Nr. 580 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang van diverse onderwerpen met
betrekking tot het mestbeleid. Het betreft de implementatie van de derogatiebeschikking
2022–2025, het certificeringsysteem Fertigarant, de Vrijstellingsregeling bovengronds
aanwenden runderdrijfmest, de pilot Mineralenconcentraat, de verkenning versnelling
vergunningverlening voor mestverwerking en het convenant milieu-impact potgrond. Daarnaast
bied ik met deze brief het rapport «Verkennende studie naar het actualiseren van de
grondsoortenkaart» aan uw Kamer aan. Tot slot wil ik eerder verstrekte informatie
inzake de stikstofcorrectiefactor en de beginvoorraad mest corrigeren.
Voortgang implementatie derogatiebeschikking
Nederland heeft in 2022 onder strikte voorwaarden een derogatie gekregen voor de periode
2022–2025. Destijds zijn door de Europsese Commissie ook voorwaarden gesteld, waarvan
een aantal per 1 januari 2025 in regelgeving moeten zijn vastgelegd en in werking
moeten zijn getreden. Dit betreft aanpassingen van de Meststoffenwet, het Uitvoeringsbesluit
Meststoffenwet (Ubm) en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm). Inhoudelijk gaat
het om de aanpassing van de mestproductieplafonds, de invoering en het gebruik door
alle landbouwers van het elektronisch mestregister en de laatste stap van de verlaging
van de stikstofgebruiksnorm leidend tot een verlaging van in totaal twintig procent
in met nutriënten verontreinigde gebieden (hierna: NV-gebieden). Eerder bent u hierover
geïnformeerd in diverse Kamerbrieven en debatten. In deze brief informeer ik u over
de laatste stand van zaken. In de regeling tot wijziging van de Urm (hierna: de derogatieregeling)
wordt een wijziging aangebracht voor wat betreft de aanwijzing van derogatievrije
zones.
Verlaging van het mestproductieplafond
De wetswijziging in verband met de verlaging van de mestproductieplafonds en bijbehorende
afromingsmaatregelen is op 2 december 2024 gepubliceerd in het Staatsblad1. Met deze wijziging van de Meststoffenwet wordt invulling gegeven aan artikel 4,
tweede lid, van de derogatiebeschikking 2022–2025, waarin wordt aangegeven dat Nederland
ervoor zorgt dat de mestproductie in 2025 niet meer dan 440 miljoen kg stikstof en
135 miljoen kg fosfaat is. Ik heb dit wetsvoorstel uitvoerig met uw Kamer besproken
in het wetgevingsoverleg op 7 oktober jongstleden, waarna het wetsvoorstel met enkele
wijzigingen is besproken met de Eerste Kamer op 12 november jongstleden. De wijzigingswet
en het inwerkingtredingsbesluit zijn op 2 december in het Staatsblad bekendgemaakt2. De verlaagde plafonds en afromingsmaatregelen treden per 1 januari 2025 in werking.
Hiermee is dit traject afgerond.
Invoering elektronisch mestregister
Op 24 juni jongstleden bent u door mijn voorganger geïnformeerd over de voortgang
van de implementatie van het elektronisch mestregister.3 Per 1 januari 2024 is het mogelijk voor landbouwbedrijven gebruik te maken van het
elektronisch mestregister en brengen zij verslag uit van het werkelijke nutriëntengebruik
en het mestbeheer. Een deel van de landbouwers is reeds verplicht deze informatie
aan te leveren bij RVO, per 1 januari aanstaande wordt dit uitgebreid naar alle landbouwbedrijven.
De landbouwers zijn door RVO via de website en nieuwsbrieven reeds geïnformeerd. Naar
verwachting is dit voor alle landbouwers goed uitvoerbaar, omdat de landbouwers die
nog niet verplicht waren de informatie aan te leveren bij RVO wel reeds verplicht
waren deze informatie in hun eigen administratie bij te houden. De algemene maatregel
van bestuur en de derogatieregeling waarmee deze verplichting wordt geeffectueerd,
zullen voor 1 januari aanstaande worden gepubliceerd.
Verlaging stikstofgebruiksnorm tot aan twintig procent in NV-gebieden
In de derogatiebeschikking is in artikel 4, eerste lid, opgenomen dat de totale stikstofgebruiksnorm
gradueel met twintig procent moet worden verlaagd per 2025 ten opzichte van de gebruiksnormen
zoals opgenomen in Bijlage 1 van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Met ingang
van 2024 is de eerste stap van deze graduele verlaging ingevoerd4. De derogatieregeling die binnenkort in de Staatscourant wordt gepubliceerd regelt
voor alle NV-gebieden de tweede stap in de verlaging van de stikstofgebruiksnorm tot
aan twintig procent ten opzichte van de stikstofgebruiksnormen in tabel 1 van bijlage
A van de Urm.
Mijn ambtsvoorganger heeft, na afstemming met de Europese Commissie (hierna: EC),
eerder bij uw Kamer aangegeven te onderzoeken of specifieke maatregelen getroffen
kunnen worden in de NV-gebieden die alleen zijn aangewezen vanwege een verontreiniging
van oppervlaktewater met fosfor (hierna: fosforgebieden).5 Deze specifieke maatregelen zouden zijn bedoeld als alternatief voor de verlaging
van de stikstofgebruiksnorm tot aan twintig procent in de fosforgebieden. Mijn ambtsvoorganger
heeft hiertoe advies gevraagd bij de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet en u
hierover geïnformeerd.6 Met deze informatie heb ik de mogelijkheid om voor de fosforgebieden alternatieve
maatregelen in te voeren verkend en besproken met de EC. Gelet op reactie van de EC
in deze gesprekken en ook op wat de EC hierover verwoordt in haar brief van 25 november
20247 is het helaas niet mogelijk om de verlaging van de stikstofgebruiksnorm voor de fosforgebieden
te vervangen door een alternatieve maatregel specifiek gericht op het verminderen
van de verontreiniging door fosfor. Ik vond en vind dit inhoudelijk goed te onderbouwen.
De EC hecht er echter aan dat Nederland voldoet aan de gemaakte afspraken en verplichtingen
die volgen uit Europese wet- en regelgeving, de derogatiebeschikking en het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Ik realiseer me dat dit een teleurstelling is voor de agrariërs met percelen in de
fosforgebieden. Ook in de fosforgebieden zal dus per 1 januari 2025 de stikstofgebruiksnorm
met in totaal twintig procent worden verlaagd ten opzichte van de stikstofgebruiksnormen
in tabel 1 van bijlage A van de Urm».
Verkleining derogatievrije zone
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 13 september 20248 zal ik met ingang van 2025, in lijn met het Hoofdlijnenakkoord, de derogatievrije
zone rondom bepaalde Natura 2000-gebieden verkleinen van 250 meter naar 100 meter.
Dit betekent dat de implementatie in de Urm van deze voorwaarde van de derogatiebeschikking
2022–2025 om derogatievrije zones aan te houden, moet worden aangepast. De verkleining
van deze zones wordt maakt deel uit van de in de Staatscourant te publiceren derogatieregeling.
Verlenging ontheffingen op basis van certificering Fertigarant
Aan dertien bedrijven die dikke fractie na mestscheiding produceren met een aantoonbaar
constant nutriëntengehalte en gecertificeerd zijn op basis van het certificeringsschema
Fertigarant, is tot eind 2024 een ontheffing verleend van de verplichting om iedere
vracht vaste mest (dikke fractie) te (laten) bemonsteren. Deze mestverwerkers mogen
de dikke fractie steekproefsgewijs laten bemonsteren door een door RVO erkende en
door de Raad van Accreditatie geaccrediteerde onafhankelijke monsternemende organisatie.
Indien de gecertificeerde bedrijven voldoen aan de ontheffingsvoorwaarden ga ik de
ontheffingen verlengen tot en met 31 december 2026. Ook ben ik voornemens om op verzoek
ontheffingen te verlenen aan nieuwe deelnemers die gecertificeerd zijn op basis van
het certificeringssysteem Fertigarant en die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
Ook de nieuwe ontheffingen zullen uiterlijk tot 31 december 2026 gelden.
Met het certificaat Fertigarant toont de houder ervan aan mest te produceren met constante
gehalten aan nutriënten. Met een ontheffing op basis van het certificaat bevorder
ik het gebruik van mest met een vooraf bekende constante mestkwaliteit wat helpt om
de plaatsingsruimte voor dierlijke mest bij afnemers optimaal te benutten. Dit draagt
bij aan meer transparantie in de mestmarkt.
In de komende tijd werk ik verder aan een wijziging van de Meststoffenwet waarmee
het mogelijk wordt om onder voorwaarden rechtsgevolgen te kunnen verbinden aan deelname
aan private certificeringssystemen. De internetconsultatie van dit conceptwetsvoorstel
wordt in december 2024 gestart. Als in de Meststoffenwet een grondslag is opgenomen
om aan certificering rechtsgevolgen te kunnen verbinden, kan in lagere regelgeving
het kwaliteitssysteem Fertigarant worden opgenomen, zodat ontheffingen niet meer nodig
zijn.
Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest
In aansluiting op de brief van mijn voorganger van 24 januari 2024 aan de Tweede Kamer9, heb ik besloten de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023
nog een tweede jaar te verlengen. De zorgvuldige inpassing van de regeling binnen
het stelsel van de Omgevingswet heeft enige tijd gekost. Als gevolg daarvan waren
de wijzigingen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling
pas laat gereed voor internetconsultatie. Omdat na de internetconsultatie nog diverse
processtappen doorlopen dienen te worden, waaronder de voorhangprocedure bij de beide
Kamers en de advisering door de Raad van State, is het zeer onwaarschijnlijk dat de
regelgeving van kracht zal worden voor de start van het mestuitrijdseizoen op 15 februari.
In de conceptwijzigingen van het Bal en van de Omgevingsregeling wordt daarom voorzien
in terugwerkende kracht tot en met 16 februari 2025. Het bovengronds aanwenden van
runderdrijfmest zal vanaf die datum onder voorwaarden worden gedoogd conform de systematiek
van kalenderjaar 2024, totdat de wijziging van de regelgeving in werking is getreden.
Dat betekent voor 2025 concreet dat landbouwers die deel willen nemen aan de regeling
zich in de periode 3 tot en met 28 februari dienen te melden bij RVO. Daarnaast dienen
ze zich te houden aan de voorwaarden voor deelname zoals die golden in 2024 wat inhoudt
dat ze moeten voldoen aan alle voorwaarden en voorschriften van de Vrijstellingsregeling
bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023.
Verlenging pilot Mineralenconcentraat
In het commissiedebat mestbeleid van 7 november jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 567) heb ik aangegeven dat de pilot Mineralenconcentraat verlengd zal worden. Hierover
is ook op 15 oktober jl. de motie van de leden Vedder-Holman aangenomen10.
Binnen de pilot Mineralenconcentraat wordt onderzoek gedaan naar de productie en het
gebruik van Mineralenconcentraat uit dierlijke mest als alternatief voor stikstofkunstmest.
Deze onderzoeksresultaten zijn meegenomen in het onderzoek dat de Europese Commissie
(hierna EC) heeft laten uitvoeren door het Joint Research Centre over RENURE-meststoffen11. Het mineralenconcentraat dat wordt gemaakt door deze pilotbedrijven voldoet aan
de criteria voor RENURE als voorgesteld in het voorstel van de EC. De pilotbedrijven
produceren een beperkte hoeveelheid mineralenconcentraat (ongeveer 2,5 miljoen kg
stikstof). De verlenging van de pilot wordt gebruikt om een kwaliteitsborgingssysteem
door te ontwikkelen dat garandeert dat aan de voorwaarden voor RENURE-producten wordt
voldaan, zodat de landbouwkundige kwaliteit geborgd is en milieukundige risico’s worden
beperkt. Er wordt een certificeringssysteem uitgewerkt om de productie van RENURE
te borgen. Daarnaast wordt de verlenging gebruikt om de ontwikkelingen vanuit RENURE
in de praktijk te testen.
In afwachting van Europese besluitvorming over toelating van het gebruik van RENURE-meststoffen
op basis van genoemd voorstel van de EC wordt de pilot met een jaar verlengd tot en
met 31 december 2025 onder dezelfde voorwaarden. De EC is over de verlenging ambtelijk
geïnformeerd.
Verkenning versnelling vergunningverlening mestverwerking
In mijn brief van 13 september 202412 heb ik aangegeven dat ik wil gaan kijken waar mogelijke knelpunten in de vergunningverlening
voor mestverwerking (en -vergisting) op korte termijn kunnen worden opgelost. Mestverwerking
is een van de sporen om de huidige druk op de mestmarkt te verlichten. Dit is een
wisselwerking tussen wat partijen nodig hebben voor optimale mestverwerking en hoe
de provincies dit kunnen faciliteren. Er zijn goede voorbeelden te noemen van organisaties
en (publiek-private) samenwerkingsverbanden, die zich bijvoorbeeld inzetten om duurzaam
gas uit mest te halen (groen gas).
Om te verkennen of er mogelijkheden voor versnelling zijn, heb ik onlangs Raymond
Knops aangesteld. Hij verkent momenteel welke kansen er zijn en hoe knelpunten in
de vergunningverlening voor mestverwerking (en -vergisting) kunnen worden opgelost.
Hij zal gefaseerd te werk gaan en eerst verkennen hoe de vergunningverlening bij provincies
nu loopt en waar knelpunten zitten. Deze verkenning zal naar verwachting eind januari
afgerond zijn. Daarna zal ik op basis van zijn advies besluiten of er kansen liggen
om de vergunningverlening voor mestverwerking (en -vergisting) op korte termijn te
versnellen. In de appreciatie van deze verkenning zal ik ook de door de Kamer aangenomen
motie Pierik13 betrekken. Als ik kansen op versnelling van de vergunningverlening zie, zal Raymond
Knops tot en met juli 2025 aan de slag gaan om deze kansen te realiseren.
Voortgang convenant milieu-impact potgrond
Het Convenant milieu-impact potgrond en substraten 2022–2050 is gericht op het keten-breed
verminderen van de negatieve milieu-impact van potgrond en substraten. Dit convenant
is in november 2022 gesloten tussen vijftien partijen vanuit het bedrijfsleven, Rijksoverheid,
kennisorganisaties en NGO’s14. Afgesproken is dat substraten in 2050, gemiddeld over het totale ketenvolume, voor
minstens 90% uit hernieuwbare grondstoffen bestaan. Om het einddoel te kunnen halen
zijn met de convenantsleden tussendoelstellingen geformuleerd:
• Voor 2025 geldt dat substraten gebruikt voor de professionele markt voor gemiddeld
35% uit hernieuwbare grondstoffen bestaan en voor de consumentenmarkt voor gemiddeld
60%.
• Voor 2030 geldt dat substraten gebruikt voor de professionele markt voor gemiddeld
50% uit hernieuwbare grondstoffen bestaan en voor de consumentenmarkt voor gemiddeld
85%.
Daarnaast zijn de volgende doelstellingen in het Convenant opgenomen:
• Voor 2025 is het doel dat substraten met veengrondstoffen voor 100% het RPP-label
(of gelijkwaardig) dragen15.
• Voor 2025 is het doel om de totale hoeveelheid compost in substraten met 100% te laten
toenemen tot 600.000 m3.
In deze brief informeer ik u over de voortgang van het convenant. De voortgang op
de doelstellingen zoals opgenomen in dit convenant wordt gemonitord op basis van de
uitkomsten van de jaarlijkse enquête die de Vereniging Potgrond en Substraatfabrikanten
Nederland (VPN) houdt onder haar leden. Een onafhankelijke verificatie van deze gegevens
vindt plaats door een externe accountant. In onderstaande tabel zijn de resultaten
over 2022 en 2023 in relatie tot de doelstelling voor 2025 weergegeven. De cijfers
laten zien dat er zowel in de consumentenmarkt als de professionele markt stappen
worden gezet. Zo zijn de percentages hernieuwbare grondstoffen in substraten in zowel
de professionele markt (54%) als in de consumentenmarkt (30%) in 2023 toegenomen ten
opzichte van 2022. Ook is het gebruik van RPP-gecertificeerd veen flink gestegen.
De tabel laat daarnaast zien dat voor wat betreft de doelstelling voor compost er
in 2023 een aanzienlijke stijging heeft plaatsgevonden ten opzichte van 2022.
De afgesproken doelen voor 2025 zijn nog niet gehaald. Voor sommige van de doelstellingen
zal er nog een aanzienlijke versnelling nodig zijn om deze te behalen. De convenantspartijen
zijn hierover reeds in gesprek.
Onderwerp
Doelstelling 2025
2022
2023
% hernieuwbare grondstoffen op de professionele markt
35%
28%
30%
% hernieuwbaar grondstoffen op de consumentenmarkt
60%
47%
54%
% verantwoord gewonnen veen (RPP)
100%
53%
70%
Hoeveelheid compost in substraten
600.000 m3
348.556 m3
412.861
Verkennende studie naar het actualiseren van de grondsoortenkaart
In het 7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn is opgenomen
dat de grondsoortenkaart in het Ubm wordt geactualiseerd. Met deze brief informeer
ik u over de verkenning die Wageningen Environmental Research (hierna: WEnR) in dit
kader heeft uitgevoerd om de effecten van het actualiseren van de grondsoortenkaart
in kaart te brengen. U treft het rapport «Verkennende studie naar het actualiseren
van de grondsoortenkaart» uitgevoerd door WEnR als bijlage aan.
Met behulp van de grondsoortenkaart wordt aan alle landbouwpercelen in Nederland één
van de vier grondsoorten toegekend: zand-, löss-, klei- of veengrond. Gebruiksnormen
en gebruiksvoorschriften voor het gebruik van meststoffen zijn afhankelijk van de
grondsoort van het perceel. Doordat de bodemsamenstelling door natuurlijke processen
voortdurend verandert, bijvoorbeeld door inklinking en oxidatie van veen, kan de dominante
grondsoort van het perceel veranderen en is de grondsoortenkaart niet meer actueel.
De verkennende studie naar het actualiseren van de grondsoortenkaart biedt inzicht
in de effecten van het gebruik van de meest recente en beschikbare bodeminformatie
voor een mogelijke actualisatie van de grondsoortenkaart.
Onderhavig rapport biedt informatie die benodigd is om de grondsoortenkaart voor het
mestbeleid in regelgeving aan te passen. Het actualiseren van de grondsoortenkaart
in regelgeving heeft gevolgen voor de geldende normen en voorschriften voor betreffende
percelen. Ik betrek deze verkennende studie in het traject van het 8e Nederlandse
actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn. De komende periode zal ik bezien of
en op welke wijze dit verkennend onderzoek zal worden benut voor de actualisatie van
de grondsoortenkaart en de aanpassing van de regelgeving die hiervoor nodig is.
Hoeveelheid stikstof aanwezig in beginvoorraad mest
In mijn brief van 6 november 202416 heb ik de Kamer geïnformeerd dat ik voornemens ben om de gewijzigde stikstofexcretieforfaits
als gevolg van de aangepaste stikstofcorrectiefactor ook van toepassing te laten zijn
op de beginvoorraad mest op 1 januari 2025. Nadien is mij echter gebleken dat de stikstofcorrectiefactor
geen invloed heeft op de berekening van de hoeveelheid stikstof in de beginvoorraad
en eindvoorraad. Daarvoor wordt namelijk gebruik gemaakt van de analyseresultaten
van monsters van de op het bedrijf aanwezige eindvoorraad mest of van het bedrijf
eerder afgevoerde mest. Zijn deze analyseresultaten niet beschikbaar, dan moet gebruik
worden gemaakt van de forfaitaire mestsamenstelling opgenomen in bijlage I van de
Urm. Deze forfaitaire mestsamenstelling is gebaseerd op gemeten waarden in de mestvoorraden,
daar heeft de stikstofcorrectiefactor geen invloed op. Een aanpassing van de stikstofcorrectiefactor
heeft dus ook geen gevolgen op de hoeveelheid stikstof in de begin- of eindvoorraad
mest. Hierdoor is helaas mogelijk een misverstand ontstaan, dat ik hiermee heb weggenomen.
De stikstofexcretieforfaits worden wel gebruikt voor berekening van de hoeveelheid
stikstof die gedurende het jaar door de op het bedrijf aanwezige dieren wordt geproduceerd
en daarmee op de plaatsing van die mest binnen de plaatsingsruimte op het bedrijf.
De wijziging van de stikstofexcretieforfaits vanwege de aangepaste stikstofcorrectiefactor
gaat in per 1 januari 202517, waardoor deze nieuwe forfaits gelden voor de vanaf dat moment geproduceerde mest
op een bedrijf.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur