Brief regering : De financiële positie van studenten
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1161 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2024
Jongeren die gaan studeren zetten een volgende stap in hun ontwikkeling. Als samenleving
maken we dat mogelijk door goed vervolgonderwijs te bieden, op het mbo, hbo en de
universiteit. De overheid levert daar, samen met ouders en de student, zelf ook financieel
een bijdrage aan. Studeren is immers ook een investering in jezelf. Met de herinvoering
van de basisbeurs in het hbo en wo is de bijdrage vanuit de overheid vergroot, met
als doel om de financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs te verstevigen.
Dat zien we nu ook terug in de cijfers; 90% van de studenten geeft aan financieel
(goed) rond te kunnen komen. Tegelijkertijd hebben studenten soms ook zorgen over
hun financiële situatie. De stijgende prijzen van levensonderhoud en huur, maar ook
de gevolgen van de studieschuld dragen daaraan bij. Financiële zorgen kunnen bijdragen
aan de prestatiedruk die studenten ervaren. Daarom is het belangrijk dat studenten
grip hebben op hun financiële situatie en daar bewuste keuzes in maken.
Om meer inzicht te krijgen in de financiële positie van studenten heeft het Nationaal
Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) dit jaar weer het Studentenonderzoek naar
de financiële positie van studenten uitgevoerd. Ook zijn studenten opnieuw opgenomen
in de jaarlijkse koopkrachtberekeningen van het Nibud die met Prinsjesdag zijn gepubliceerd.
Verder heeft het Nibud een voorbeeldbegroting gemaakt van enkele studentenhuishoudens.
Met deze brief reageer ik namens het kabinet op deze nieuwe inzichten. Het kabinet
neemt verschillende maatregelen om studenten financieel weerbaarder te maken en helpt
hen om verstandige financiële keuzes te maken. Ik zie nu geen aanleiding in het onderzoek
om wijzigingen in het studiefinancieringsbeleid door te voeren. Het Nibud voert het
Studentenonderzoek iedere twee jaar uit. Daarmee blijf ik de financiële situatie van
studenten zorgvuldig monitoren.
In de brief ga ik ook in op de uitvoering van de in het hoofdlijnenakkoord opgenomen
extra tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Ook
ga ik in deze brief in op de volgende moties:
• de motie Martens-America en Dassen over de belemmeringen voor studenten bij het wisselen
van opleidingsniveau1;
• de motie Tseggai2 over voorzieningen voor studenten met een ondersteuningsvraag;
• de motie Krul3 over studenten met mantelzorgtaken;
• de motie Hertzberger4 over het plannen van exitgesprekken met studenten die na twee jaar uitvallen.
Verder informeer ik uw Kamer over enkele onderzoeken naar de Wet Studiefinanciering
BES. In de bijlage bij deze brief treft u het Nibud Studentenonderzoek, de koopkrachtberekeningen
en voorbeeldbegrotingen voor enkele studentenhuishoudens.
1. De financiële positie van studenten
Het Studentenonderzoek wordt tweejaarlijks uitgevoerd onder studenten aan mbo, hbo
en universiteit. Het Nibud vraagt studenten naar hun inkomsten, uitgaven en houding
ten opzichte van financiële zaken als lenen en schulden. In totaal zijn in het voorjaar
van 2024 1.623 studenten in het hbo en wo via een online survey bevraagd en 1.614 mbo-studenten,
waarvan 1.402 bol-studenten en 212 bbl-studenten. Hieronder ga ik eerst in op de vraag
hoe studenten rond kunnen komen, gevolgd door de situatie van thuiswonende en uitwonende
studenten. Ook heb ik aandacht voor geldzorgen en betalingsachterstanden onder studenten.
De belangrijkste conclusies die ik uit de onderzoeken van het Nibud trek zijn:
• De meeste studenten komen over het algemeen (goed) rond, maar er bestaan verschillen
tussen studenten;
• Thuiswonende studenten komen financieel goed rond;
• Uitwonende studenten beschikken in principe over genoeg financiële mogelijkheden,
maar er zijn uitzonderingen;
• Geldzorgen en betalingsachterstanden onder studenten leiden tot problemen en veroorzaken
stress.
De meeste studenten kunnen over het algemeen (goed) rondkomen
Ik ben blij dat ongeveer 90% van de studenten aan het mbo, hbo en de universiteit
in het Studentenonderzoek aangeeft financieel (goed) rond te kunnen komen. De herinvoering
van de basisbeurs, de tijdelijke koopkrachtmaatregel en de verruiming van de inkomensgrens
voor de aanvullende beurs hebben daar volgens het Nibud een belangrijke bijdrage aan
geleverd.
Toch geeft ongeveer 10% van de studenten in het onderzoek aan het financieel moeilijk
te hebben. De redenen hiervoor zijn heel divers. Zo geven uitwonende studenten en
studenten die wat ouder zijn vaker aan moeilijk rond te kunnen komen. Ook geven studenten
die geen financiële bijdrage van ouders krijgen en niet lenen vaker aan het financieel
zwaar te hebben. Studenten die moeilijk rond kunnen komen, geven zelf aan dat dit
met name komt door de gestegen prijzen en te weinig inkomsten. Een kleiner deel geeft
aan te gemakkelijk geld uit te geven.
Ten tijde van het Studentenonderzoek was de tijdelijke koopkrachtmaatregel nog van
kracht. Daarmee ontvingen uitwonende studenten tijdelijk een bedrag van € 164,30 per
maand bovenop hun uitwonenden beurs. Zoals steeds is aangegeven, is per 1 augustus
2024 de maatregel komen te vervallen voor mbo-studenten en per 1 september 2024 voor
hbo- en wo-studenten. Uitwonende studenten hebben een lager bedrag per maand te besteden
door het wegvallen van deze maatregel. Dat zien we ook terug in de koopkrachtberekeningen
van het Nibud, waarin uitwonende mbo-bol- en hbo- en wo-studenten er ten opzichte
van 2024 in 2025 respectievelijk 6,2% en 6,6% op achteruit gaan in koopkracht.5
Ik kan me voorstellen dat studenten schrikken van dit koopkrachtverlies, maar ik wil
benadrukken dat de tijdelijke koopkrachtmaatregel een uitzonderlijke maatregel was
in een tijd met uitzonderlijk hoge inflatie. Het is dus niet te verwachten dat een
dergelijke daling zich ook in de komende jaren voordoet. De situatie is nu anders.
Vorig jaar is de basisbeurs bovendien opnieuw ingevoerd voor studenten in het hbo
en wo en de hoogte van de studiefinanciering wordt ook ieder jaar geïndexeerd; dit
jaar zelfs met 10%. Dat komt neer op bijna € 70 per maand voor uitwonende studenten
in het hbo en wo en bijna € 60 voor uitwonende mbo-studenten. Het Nibud heeft vorig
jaar nog geen koopkrachtberekening voor 2024 gemaakt, maar mijn inschatting is dat
de koopkracht van studenten door de herinvoering van de basisbeurs en tijdelijke koopkrachtmaatregel
in 2024 juist is gestegen. Het koopkrachtverlies in 2025 betekent dan ook niet dat
studenten niet meer rond kunnen komen.
Ik wil verder ook benadrukken dat het Nibud deze berekeningen baseert op gestandaardiseerde
cijfers, bijvoorbeeld over de ontwikkeling van de woonlasten per student. In de praktijk
kan de financiële situatie per student (fors) verschillen. Zo maakt het voor iemands
persoonlijke financiële ontwikkeling veel uit wat er gebeurt met de woonlasten en
of bijvoorbeeld de ouders financieel bijdragen. Het kan ook zo zijn dat studenten
in de praktijk niet over alle inkomstenbronnen beschikken. Daarnaast kan er een verschil
bestaan tussen de financiële middelen die studenten in principe ter beschikking zouden
moeten hebben en hoe zij in de praktijk hun financiële situatie ervaren. Jongeren
zijn nog maar net financieel zelfstandig en worden aan allerlei verleidingen blootgesteld.
Als ze tegelijkertijd geconfronteerd worden met alle kosten die bij studeren komen
kijken, kan ik me voorstellen dat zij het gevoel hebben moeilijk rond te kunnen komen.
De gestegen prijzen van boodschappen en huur versterken dat gevoel, zo hoor ik zelf
ook van studenten. Deze verscheidenheid maakt het lastig om eenduidige uitspraken
over de financiële situatie van studenten te doen. In de volgende paragrafen probeer
ik hier een balans in te vinden.
Thuiswonende studenten komen financieel goed rond
Uit het Nibud Studentenonderzoek concludeer ik dat thuiswonende studenten meer dan
voldoende financiële mogelijkheden hebben om te kunnen studeren en daarnaast andere
uitgaven te doen. Het Nibud kan geen uitspraken doen over de koopkrachtontwikkeling
van thuiswonende studenten of een voorbeeldbegroting van hun situatie opstellen. Thuiswonende
studenten maken namelijk deel uit van een huishouden en ouders betalen daarom vaak
veel van hun kosten.
Uit het Studentenonderzoek blijkt dat meerderjarige thuiswonende bol-studenten gemiddeld
€ 529 per maand uitgeven en hbo- en wo-studenten € 711. Het gaat hier wel om de situatie
waarin ze alle uitgaven zelf zouden doen. In de praktijk betalen ouders vaak mee en
vallen de uitgaven voor veel studenten lager uit. Zij kunnen in principe met de basisbeurs,
volledige aanvullende beurs of ouderbijdrage en zorgtoeslag voorzien in deze uitgaven.
Mbo-studenten ontvangen daarmee in totaal ruim € 600 en hbo- en wo-studenten ongeveer
€ 700. Mochten zij hogere uitgaven hebben of de ouders minder bijdragen dan verondersteld,
dan kunnen ze werken of lenen om die uitgaven te kunnen doen.
Studenten beschikken in principe over voldoende financiële mogelijkheden om uitwonend
te kunnen zijn, maar minder ruimte voor specifieke groepen
Gemiddeld genomen beschikken studenten over voldoende financiële mogelijkheden om
uitwonend te kunnen zijn. De financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs
is dan ook op orde. In de voorbeeldbegroting berekent het Nibud voor hbo- en wo-studenten
op een kamer en in een studio, en een mbo-bol-student in een studio welke uitgaven
zij minimaal moeten doen om te kunnen voorzien in de kosten van studie en levensonderhoud.
Daartegenover staan inkomsten uit studiefinanciering, werk, de ouderbijdrage en toeslagen.
Het Nibud gaat er daarbij van uit dat studenten 12 uur per week werken (in het Studentenonderzoek
geven studenten aan gemiddeld dit aantal uur te werken) en de veronderstelde ouderbijdrage
en/of de aanvullende beurs ontvangen. Ook gaat het Nibud ervan uit dat studenten de
uitgaven geheel zelf doen.
Uit de voorbeeldbegrotingen komt naar voren dat een student aan hbo of universiteit
op kamers zonder te lenen € 74 per maand tekortkomt om op het minimumniveau te leven.
Voor een hbo- of wo-student in een studio is dat tekort € 234 per maand. De student
kan dat tekort aanvullen door te lenen, meer te werken of een hogere bijdrage van
de ouders te vragen. Daardoor hebben deze studenten de mogelijkheid om boven het minimumniveau
te leven.
Voor uitwonende mbo bol-studenten in een studio is de financiële ruimte beperkter.
Volgens de voorbeeldbegroting van het Nibud moet die student meer dan 12 uur per week
werken en maximaal lenen om op het minimumniveau uit te komen. Het gaat hier wel om
een kleine groep studenten; zeven procent van de bol-studenten is uitwonend. Ook zijn
ze gemiddeld wat ouder dan de gemiddelde bol-student. Het is mogelijk dat zij al vaker
samenwonen en daardoor kosten kunnen delen. Ook kan het zijn dat studenten en hun
ouders hebben gespaard om de kosten van de studie te betalen. In die situaties beschikken
studenten dus over ruimere financiële mogelijkheden om uitwonend te zijn. Dit is niet
meegenomen in de voorbeeldbegroting van het Nibud.
Dit alles maakt dat er tussen studenten verschillen bestaan in de financiële ruimte
die ze hebben om uitwonend te zijn. Een deel van de studenten betaalt namelijk wel
zelf alle kosten voor de studie en het levensonderhoud, terwijl er ook studenten zijn
die juist een veel hogere financiële bijdrage van hun ouders krijgen. Studenten met
minder financiële ruimte hebben gemiddeld gezien nog steeds de financiële mogelijkheid
om uitwonend te zijn. Dat kan wel betekenen dat zij meer moeten werken of lenen, of
op zoek moeten naar goedkopere woonruimte die verder weg kan liggen van de studie.
Ik realiseer me dat er een groot tekort aan studentenwoningen is, wat het in de praktijk
moeilijk maakt om daadwerkelijk woonruimte te vinden. Op dit punt ga ik verderop in
de brief in.
Geldzorgen en betalingsachterstanden leiden tot problemen en veroorzaken stress
Wanneer jongeren zorgen hebben over geld, zie ik dit als een groot probleem. Dat hoor
ik ook zelf in gesprekken met studenten. Daarbij maak ik me specifiek zorgen over
de soms gebrekkige kennis van studiefinanciering en de betalingsachterstanden onder
studenten. Met name onder mbo-studenten is dat een probleem. Ongeveer 22% van de mbo-studenten
kampt met betalingsachterstanden. Steeds vaker komt dat door achterstanden op de betaling
van de zorgverzekering en door het achteraf betalen van aankopen. Dit speelt ook bij
studenten aan het hbo en de universiteit. Jongeren worden blootgesteld aan veel verleidingen
en kunnen ook financieel kwetsbaar zijn. Voldoende kennis en financiële vaardigheden
zijn daarbij van groot belang. Verderop in deze brief geef ik aan welke maatregelen
het kabinet neemt om studenten hierbij te ondersteunen.
Uit het onderzoek blijkt dat 12% van de mbo-studenten op bol niveau 1 en 2 de basisbeurs
niet gebruikt. De afgelopen jaren neemt het niet-gebruik van studiefinanciering onder
deze studenten zelfs toe. De basisbeurs en aanvullende beurs zijn voor hen altijd
een gift. Thuiswonende studenten laten hiermee maandelijks tot ongeveer € 500 liggen
en voor uitwonende studenten kan dat zelfs oplopen tot € 800. Ik vind dit zeer zorgelijk,
maar heb daar nog geen verklaring voor. Mogelijk spelen gebrekkige kennis van studiefinanciering
of wantrouwen in de overheid hier een rol in. Ik vind het verstandig om verder onderzoek
te doen naar de verklaringen hiervoor, in samenspraak met JOB MBO. Op dit moment kijk
ik met DUO naar de mogelijkheden hiervoor.
Ik weet dat er ook studenten zijn die juist minder kunnen werken, bijvoorbeeld doordat
ze een ziekte of handicap hebben. Specifiek voor deze studenten is de studietoeslag
beschikbaar, die ze bij de gemeente aan kunnen vragen. Voor studenten die vertraging
oplopen zijn er zowel binnen de studiefinanciering als binnen de onderwijsinstellingen
mogelijkheden voor extra financiële ondersteuning. In het mbo kan men terecht bij
het Mbo-Studentenfonds. Hbo en wo-studenten kunnen gebruik maken van het studentenondersteuningsfonds;
de nieuwe naam voor het profileringsfonds. Deze recente naamswijziging heeft als doel
om de bekendheid van het fonds te vergroten onder studenten met een ondersteuningsbehoefte.
Ook binnen het onderwijs zijn er tal van voorzieningen om de toegankelijkheid voor
studenten te vergroten. In de bijlage is een overzicht van de bestaande mogelijkheden
opgenomen. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie Tseggai6. Ik wil graag onderzoeken welke verbeteringen nog mogelijk zijn als het gaat om het
voorzien in maatwerk voor studenten die studeren onder bijzondere omstandigheden.
Ik zal u over de voortgang informeren in de Kabinetsbrief over de werkagenda VN Verdrag
handicap. Deze zal naar verwachting voor de zomer 2025 naar uw Kamer worden gestuurd.
Het leven in een situatie met beperkte financiële ruimte kan voor stress zorgen, wat
kan leiden tot mentale druk op studenten. Dit kan ook gepaard gaan met andere zorgen,
zoals de prestatiedruk over het halen van het diploma. Studenten met geldzorgen kunnen
hun vragen altijd stellen aan instanties als Geldfit en het Nibud. In de volgende
paragraaf licht ik toe welke maatregelen het kabinet neemt om studenten met financiële
zorgen te helpen.
2. Maatregelen om studenten te ondersteunen
Ik ben blij dat de meeste studenten aangeven dat ze rond kunnen komen. Voor studenten
in het hbo en de universiteit heeft de herinvoering van de basisbeurs daar een flinke
bijdrage aan geleverd. Tegelijkertijd zijn er ook studenten die moeilijk rond kunnen
komen, te maken hebben met betalingsachterstanden en financiële stress ervaren. Juist
de studenten die het moeilijker hebben verdienen onze aandacht. Aan de hand van de
aanbevelingen van het Nibud geef ik aan wat het kabinet doet om ook hen te helpen.
1. Werk aan meer betaalbare woonruimte voor studenten
Het kabinet zet vol in op het realiseren van meer woningen, met de ambitie om 100.000
nieuwe woningen per jaar te realiseren, ook voor jongeren en studenten. Het Landelijk
Actieplan Studentenhuisvesting uit 2022 wordt daartoe voortgezet. Dit is ondertekend
door het Rijk, gemeenten, huisvesters, onderwijsinstellingen en studentenorganisaties
en moet leiden tot 60.000 extra betaalbare studentenwoningen in 2030. In augustus
2024 is een speciaal loket van de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (RHA) geopend
voor het versneld realiseren van studentenwoningen. Hiervoor is € 20 miljoen beschikbaar.
De wet betaalbare huur is per 1 juli in werking getreden. Deze wet zorgt ervoor dat
verhuurders zich moeten houden aan de maximale huurprijzen die gebaseerd zijn op de
kwaliteit van de woning of studentenkamer. Daarnaast moet de wet Goed Verhuurderschap
de rechten van huurders beter beschermen door strengere eisen te stellen aan verhuurders
en misstanden tegengaan. Vanaf 1 januari 2025 kunnen gemeenten ingrijpen wanneer verhuurders
te veel huur vragen voor onzelfstandige woningen.
2. Verminder complexiteit en vergroot kennis van het SF-stelsel waar nodig
Binnen de studiefinanciering bestaan veel regelingen die bedoeld zijn om tegemoet
te komen aan verschillende groepen studenten. Dat maakt het stelsel complex en ik
begrijp daarom ook de aanbeveling van het Nibud om de complexiteit te verminderen
en de kennis van het stelsel onder studenten te vergroten.
De afgelopen jaren zijn al veel veranderingen doorgevoerd, die het stelsel van studiefinanciering
voor studenten begrijpelijker maken en het gebruik ervan verbeteren. Bij het aanvragen
van studiefinanciering is de aanvullende beurs nu standaard aangevinkt, waardoor meer
studenten de aanvullende beurs nu aanvragen. Ook is de studiefinanciering voor mbo-studenten
op onderdelen gelijk getrokken met die van studenten aan hbo en universiteit. Mbo-studenten
kunnen de studieschuld nu ook in 35 jaar aflossen en voor hen is er ook geen bijverdiengrens
meer. Dit zorgt voor minder verwarring over de regels en voorwaarden van studiefinanciering.
Ik verken momenteel met DUO hoe het stelsel verder kan worden verbeterd en versimpeld.
Daarmee geef ik uitvoering aan de motie Ergin c.s.7, die oproept de Wet studiefinanciering 2000 te toetsen op de menselijke maat. Dat
doen we op basis van signalen vanuit onder andere DUO en studenten. De uitkomsten
daarvan nemen we op in de verkenning studiefinanciering, die ik in het voorjaar van
2025 met uw Kamer deel.
Voor studenten kan het lastig zijn om de regels van studiefinanciering te doorgronden.
Daarom betrekt DUO ook steeds studenten bij het verbeteren van de voorlichting over
studiefinanciering. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat studenten bij het aanvragen
van studiefinanciering nu nadrukkelijker worden gewezen op het heffen van rente en
de gevolgen van de studieschuld voor het afsluiten van een hypotheek. Studenten moeten
nu bij het aanvragen van studiefinanciering ook bevestigen dat ze op de hoogte zijn
van de regels. Vervolgens wijst DUO studenten ook tijdens de studie en na het behalen
van hun diploma op de regels en verplichtingen. Daarmee zorgen we ervoor dat studenten
bewuste keuzes kunnen maken over het gebruik van studiefinanciering en op de hoogte
zijn van de gevolgen hiervan.
3. Voorkom en verminder schulden en betalingsachterstanden onder studenten
Het kabinet wil mensen bij het maken van financiële keuzes beter beschermen tegen
directe en indirecte financiële beïnvloeding. De digitalisering van onze geldzaken
en de vele online prikkels om geld uit te geven vormen voor iedereen een uitdaging.
Ook voor jongeren kan het moeilijk zijn om regie te houden over hun financiën. We
willen voorkomen dat (jongere) consumenten in de problemen komen doordat ze aan te
veel risico’s worden blootgesteld.
De Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Rechtsbescherming en de Staatssecretaris
van Participatie en Integratie werken dan ook aan betere bescherming en bewustwording
van onder meer Buy Now Pay Later-diensten. Zo gaat het kabinet aanbieders van BNPL-diensten
wettelijk verplichten om de leeftijd van consumenten te verifiëren, zodat jongeren
onder de 18 jaar er geen gebruik van kunnen maken. Ook werkt het kabinet aan de omzetting
van de herziene Europese richtlijn consumentkrediet naar nationaal recht waardoor
de BNPL-aanbieders vanaf eind 2026 onder dezelfde regels vallen als de aanbieders
voor «normale» consumptieve leningen. Consumenten, waaronder jongeren, kunnen dan
straks op verantwoorde wijze van de diensten gebruikmaken.
4. Financiële educatie blijft belangrijk
Naast goede bescherming is financiële bewustwording noodzakelijk om te voorkomen dat
mensen in financiële problemen komen. Financieel geletterde jongeren zijn beter in
staat gezonde keuzes te maken en hebben minder geldzorgen. Ouders hebben hierin een
belangrijke rol, maar ook op scholen kan gewerkt worden aan financiële geletterdheid.
Al vanaf het primair onderwijs wordt op veel scholen aandacht besteed aan het omgaan
met geld, maar ook aan budgetteren en reflecteren op de rol van geld in onze maatschappij.
Tevens is in het mbo rekenen een verplicht onderdeel van de opleiding en wordt in
de lessen burgerschap regelmatig aandacht besteed aan financiële educatie. Daarbij
wordt in de lessen zoveel mogelijk aangesloten bij de leefwereld van de studenten
en de context van het beroepsonderwijs.
Het kabinet zet daarnaast in op de versterking van financiële educatie. Het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in september 2023 een subsidieregeling
voor financiële educatie op onderwijsinstellingen geopend. In eerste instantie was
die gericht op het middelbaar beroepsonderwijs. Mbo-instellingen hebben het beschikbare
bedrag van € 8,7 miljoen volledig benut. Sinds het begin van 2024 is de regeling opengesteld
voor het voortgezet onderwijs – en voor volgende ronden kijken we ook wat er voor
financiële educatie in het primair onderwijs gedaan kan worden. Er was ruim € 18 miljoen
beschikbaar, wat volledig is benut. Met de regeling kunnen scholen tijd en geld steken
in het verder professionaliseren van docenten om de financiële educatie op hun school
te stimuleren en geïntegreerd aan te bieden in het onderwijsprogramma. Mbo-instellingen
kunnen met een deel van de subsidie persoonlijke financiële begeleiding bieden voor
studenten met geldzorgen. Ook konden scholen bijvoorbeeld ouderavonden verzorgen over
financiën, zodat ook ouders kunnen worden ondersteund om hun kinderen financieel geletterd
te maken.
Ieder jaar wordt ook de Week van het geld georganiseerd, een initiatief van Wijzer
in geldzaken.8 Tijdens deze week staat het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van
kinderen en jongeren centraal en wordt er veel aandacht gevraagd voor onderwerpen
als Buy Now, Pay Later, financiële beïnvloeding en verleidingen; zaken die een rol
spelen in het financiële leven van jongeren. Wijzer in Geldzaken en DUO stellen ook
lesmateriaal beschikbaar aan scholen over geldzaken en studiefinanciering. Hiervan
kunnen zij naar eigen inzicht gebruikmaken.
5. Heb oog voor de zorgen om de studieschuld
Het kabinet neemt maatregelen om studenten bewuster te maken van hun studieschuld
en om de gevolgen van de schuld te verlichten. Ik deel de aanbeveling van het Nibud
dat het belangrijk is om studenten inzicht te bieden in de hoogte en gevolgen van
de studieschuld. DUO geeft studenten hier voortdurend inzicht in, en wijst hen ook
op het heffen van rente en gevolgen voor het aanvragen van een hypotheek. Zoals ik
eerder al noemde worden studenten bij het aanvragen van studiefinanciering hier nu
ook nadrukkelijker op gewezen. DUO voert nu een groot onderzoek uit naar het aflossen
van de studieschuld, om te kunnen bepalen welke voorlichting en dienstverlening nodig
zijn om (oud-) studenten te helpen met het maken van bewuste keuzes. Ik verwacht de
resultaten van dit onderzoek in het voorjaar van 2025 met de Kamer te kunnen delen.
Ik wil verder benadrukken dat oud-studenten door hun studieschuld in principe niet
in de problemen komen. Ze mogen de schuld in 35 jaar aflossen en daarbij wordt rekening
gehouden met hun inkomen. Als het inkomen laag is, hoeft er niet of minder te worden
terugbetaald. Aan het einde van de looptijd wordt de resterende studieschuld kwijtgescholden.
DUO benadert oud-studenten die in de problemen dreigen te komen ook proactief om tot
een oplossing op maat te komen.
Studenten maken zich met name zorgen over de gevolgen van de studieschuld voor het
kopen van een huis. Ik begrijp die zorgen. Om aan die zorgen tegemoet te komen wordt
bij het vaststellen van de hoogte van de hypotheek sinds dit jaar rekening gehouden
met de actuele maandlast van een studieschuld, in plaats van de oorspronkelijke schuld.
Eventuele extra aflossingen worden zo eerlijk meegenomen. Dit heeft in het overgrote
deel van de gevallen tot een toename van de leencapaciteit van oud-studenten geleid.
In het kader van verantwoorde kredietverstrekking is het wel van belang dat alle schulden,
waaronder studieschulden, mee worden gewogen bij het aanvragen van een hypotheek.
Tegemoetkoming
Het kabinet vindt het belangrijk dat studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd
een hogere tegemoetkoming krijgen. Het was voor deze generatie studenten wrang om
de basisbeurs, zo snel na het afschaffen ervan, weer terug te zien komen in het hbo
en wo. Daarom heeft het vorige kabinet € 1,15 miljard9 vrijgemaakt voor een incidentele tegemoetkoming voor deze leenstelselstudenten. Om
deze studenten verder tegemoet te komen, heeft dit kabinet € 1,4 miljard extra vrijgemaakt
voor een tweede incidentele tegemoetkoming. De tweede tegemoetkoming komt bovenop
de eerste tegemoetkoming vanuit het vorige kabinet.
Voor de tweede tegemoetkoming voor leenstelselstudenten is de vormgeving van de eerste
tegemoetkoming voor leenstelselstudenten het uitgangspunt. Zo moet een student onder
het leenstelsel hebben gestudeerd en aanspraak hebben gehad op volledige studiefinanciering
om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming. Ook moeten studenten voldoen aan
de diploma-eis van tien jaar. Bij bijzondere omstandigheden kan de diplomatermijn
worden verlengd. Daarnaast wordt in de tegemoetkoming onderscheid gemaakt naar het
aantal maanden dat een student onder het leenstelsel heeft gestudeerd met een minimum
van twaalf maanden en een maximum van in beginsel de nominale duur van de studie.
Als laatste wordt de tegemoetkoming verrekend met de studieschuld of uitbetaald als
er geen schuld resteert. De tweede tegemoetkoming zal ruim € 1.900 bedragen voor studenten
die vier jaar onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Dit bedrag komt bovenop de
eerste tegemoetkoming van € 1.580 die vanaf 2025 per student wordt uitgekeerd (op
basis van 4 jaar studeren en zodra zij hun diploma halen), en de tegemoetkoming van
€ 2.020 die de studievoorschotvoucher vervangt, voor studenten die tussen studiejaar
2015/16 en 2018/19 zijn begonnen met studeren (zodra zij hun diploma halen).
De tweede tegemoetkoming voor leenstelselstudenten zal de komende tijd verder worden
uitgewerkt. Daarbij bekijk ik of er lessen getrokken kunnen worden uit de uitvoering
van de eerste tegemoetkoming. De eerste tegemoetkoming is al bij wet geregeld. Om
de tweede tegemoetkoming mogelijk te maken, moet de wet worden gewijzigd. Naar verwachting
wordt het wetvoorstel hiervoor begin 2026 bij uw Kamer ingediend. De uitbetaling door
DUO vindt naar verwachting in het voorjaar van 2027 plaats.
3. Overige moties en toezeggingen
Motie Martens-America over belemmeringen die studenten ervaren bij het wisselen van
opleidingsniveau
Tijdens het notaoverleg over de Toekomstverkenning vervolgonderwijs is de motie Martens-America/Dassen
aangenomen. De motie verzoekt de regering in kaart te brengen welke belemmeringen
studenten ervaren bij het wisselen van opleidingsniveau. Op basis van de constateringen
in de motie – en het debat met uw Kamer over dit onderwerp – interpreteer ik deze
motie als het in kaart brengen van belemmeringen in de studiefinanciering bij het
wisselen van een mbo-studie op niveau 3–4 naar een mbo-studie op niveau 1–2 en bij
een overstap van een hbo- of wo-studie naar een mbo-studie.10
In deze reactie ga ik eerst in op de werking van het stelsel en de verschillen tussen
het verstrekken van studiefinanciering als prestatiebeurs of een gift. Vervolgens
ga ik in op de mogelijke belemmeringen die studenten kunnen ervaren bij het overstappen
tussen verschillende opleidingsniveaus. Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.
Hoe werkt studiefinanciering?
Studiefinanciering – in de vorm van een basisbeurs, aanvullende beurs en reisproduct
– wordt op mbo niveau 1–2 verstrekt als gift. Studenten hebben naast studiefinanciering
in de vorm van een gift de mogelijkheid om te lenen. De lening moet met rente worden
terugbetaald. Een student heeft recht op studiefinanciering zolang de student is ingeschreven
aan de onderwijsinstelling. Hiervoor geldt een aanwezigheidsplicht.
Studiefinanciering voor mbo niveau 3–4 en het hbo en wo bestaat uit een prestatiebeurs
en de mogelijkheid om te lenen. De basisbeurs, aanvullende beurs en het reisproduct
zijn onderdeel van de prestatiebeurs. De prestatiebeurs is een voorwaardelijke lening
en wordt omgezet in een gift als een student voldoet aan de diplomaeis. Dat wil zeggen
dat de student een diploma op het vereiste niveau haalt binnen de diplomatermijn van
in beginsel tien jaar. De lening en het collegegeldkrediet blijven – ook na het behalen
van een diploma – een lening.
De Wet studiefinanciering 2000 maakt onderscheid tussen de prestatiebeurs beroepsonderwijs
(mbo 3–4) en de prestatiebeurs hoger onderwijs (hbo-wo). Deze moeten afzonderlijk
van elkaar worden beschouwd. De prestatiebeurs wordt in beginsel verstrekt voor vier
jaar en kan worden verlengd als de student een mbo-specialistenopleiding, hbo-master
of wo-master met een langere nominale duur volgt. Het recht op lenen loopt drie jaar
door nadat de prestatiebeurs stopt. Het recht op het reisproduct loopt nog één (hbo
– wo) of drie (mbo) jaar door.
Mogelijke belemmeringen bij wisselen van opleidingsniveau
Een student kan bij een overstap tussen opleidingsniveaus verschillende belemmeringen
ervaren. Bijvoorbeeld door de regels voor de omzetting van de prestatiebeurs. Voor
omzetting van de prestatiebeurs op mbo niveau 3–4 geldt dat de student een diploma
op minimaal mbo niveau 3 moet halen. Voor de omzetting van de prestatiebeurs hbo-wo
moet de student minimaal een hbo- of wo diploma halen. Als het behaalde diploma niet
voldoet aan de gestelde eis, wordt de prestatiebeurs over die maanden niet omgezet
in een gift.
Voorbeeld
Marije is gestart met een hbo-opleiding en heeft dat jaar de basisbeurs en het studentenreisproduct
(beide verstrekt als prestatiebeurs) ontvangen. Na één jaar besluit zij om haar onderwijspad
te vervolgen met een mbo-studie op niveau 4. Zij ontvangt voor deze nieuwe studie
opnieuw recht op studiefinanciering. Als zij haar mbo-niveau 4 diploma haalt, zal
de prestatiebeurs die zij heeft gebruikt op het mbo worden omgezet in een gift. Het
jaar prestatiebeurs op het hbo wordt niet omgezet in een gift, omdat haar mbo niveau 4
diploma voor dat deel niet voldoet aan de diplomaeis. Haar ontvangen basisbeurs en
reisproduct op het hbo blijven dus een lening.
Deze diplomaeisen vormen een prikkel om de studie af te ronden op minimaal het niveau
waarop is gestart. Als een mbo-diploma op niveau 1–2 zou volstaan voor het omzetten
van de prestatiebeurs mbo 3–4 of hbo-wo, zou de prikkel kleiner worden om een diploma
op het gestarte niveau te halen. Ditzelfde principe geldt als een mbo-diploma op niveau 3–4
zou volstaan voor het omzetten van de prestatiebeurs hbo-wo. Bovendien is een opleiding
op mbo niveau 1–2 korter (vaak één of twee jaar) dan een opleiding op mbo niveau 3–4,
hbo of wo (doorgaans drie of vier jaar). De nominale studieduur van een mbo-opleiding
op niveau 3–4 en een hbo- en wo-opleiding is wel vergelijkbaar. Naar schatting gaan
er jaarlijks ongeveer 1.370 studenten (zonder diploma) van het hbo of wo naar het
mbo. Er gaan ongeveer 1.200 studenten (zonder diploma) van mbo niveau 3–4 naar mbo
niveau 1–2. Er is een zeer kleine groep – jaarlijks ongeveer 18 studenten – die van
het hbo-wo naar mbo niveau 1–2 overstapt. Het merendeel van de studenten maakt deze
overstap na het eerste jaar of in het tweede jaar.
Ook kunnen studenten belemmeringen ervaren door een beperking in het recht op studiefinanciering
als zij overstappen. Een student heeft geen aanspraak meer op studiefinanciering voor
een opleiding op mbo niveau 1 of 2 als de student al vier jaar prestatiebeurs beroepsonderwijs
(mbo niveau 3–4) of een prestatiebeurs hbo-wo heeft ontvangen. Een hbo-wo student
die overstapt naar het mbo heeft ook geen recht meer op studiefinanciering als hij
of zij al vier jaar prestatiebeurs op het hbo-wo heeft ontvangen. Een student zou
anders onbeperkt, of voor een langere periode, studiefinanciering kunnen genieten
door steeds over te stappen. Bij de overstap van mbo naar hbo-wo geldt deze beperking
van vier jaar eerder genoten prestatiebeurs niet. Dit geeft studenten met een mbo-diploma
de mogelijkheid om door te studeren aan het hbo-wo.
Het is niet bekend in hoeverre de huidige regels studenten in de praktijk belemmeren
om een overstap te maken. Naar verwachting spelen de regels omtrent de omzetting prestatiebeurs
een minder grote rol dan bijvoorbeeld de vraag of er nog recht op studiefinanciering
is. Dit komt ook omdat de omzetting van de prestatiebeurs pas na het afstuderen (of
bij het verstrijken van de diplomatermijn) plaatsvindt. JOBmbo geeft aan dat zij wel
met enige regelmaat vragen krijgen over de omzetting van de prestatiebeurs bij het
overstappen naar een ander niveau.
Daarnaast spelen er, los van studiefinanciering, ook andere factoren een rol die studenten
kunnen beletten een overstap te maken. Bijvoorbeeld als het gaat om de (ervaren) maatschappelijke
waardering van deze overstap. Zo kunnen studenten druk ervaren om de «hoogst mogelijke»
studie te volgen. In het geval van een overstap van mbo niveau 3–4 naar mbo niveau 1–2
betekent de overstap vaak ook een verslechtering van het arbeidsmarktperspectief.
Dit laat onverlet dat de beschreven systematiek van het studiefinancieringsstelsel
sommige studenten kan belemmeren in hun keuze om een andere opleiding te gaan volgen.
Motie Krul over studenten met mantelzorgtaken
De motie Krul11 verzoekt om afspraken te maken met MantelzorgNL en de Vereniging Hogescholen, waarmee
voor jonge mantelzorgers een haalbare combinatie tussen mantelzorg en studie mogelijk
wordt gemaakt. Op basis hiervan is het Ministerie van OCW in gesprek gegaan met MantelzorgNL,
de Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL). Uit deze gesprekken
komt naar voren dat deze groep studenten erg divers is en dat niet elke student met
mantelzorgtaken dezelfde behoefte heeft. Wel zien we dat er over het algemeen weinig
kennis is bij deze doelgroep zelf over de mogelijkheden en rechten om goed te kunnen
studeren. Ook bij de onderwijsinstelling ontbreekt er nog veel kennis, begrip en daarmee
de mogelijkheden en plichten voor ondersteuning van deze groep. In het Kader Studentenwelzijn
is met hogescholen en universiteiten reeds afgesproken dat de kennis en kunde van
onderwijsprofessionals moet worden vergroot op het thema studentenwelzijn, waaronder
studenten met mantelzorgtaken. Met de onderwijskoepels en MantelzorgNL wordt nu, in
het licht van de motie en het Kader Studentenwelzijn, verder besproken hoe we de kennis
bij zowel de student als de onderwijsprofessional kunnen vergroten. Dit met als doel
dat deze studenten betere ondersteuning kunnen ontvangen tijdens de studie. Ik beschouw
de motie daarmee als afgedaan.
Motie Hertzberger over exitgesprekken met studenten die na twee jaar uitvallen
In deze brief wil ik uw Kamer ook graag informeren over de uitvoering van de motie
Hertzberger12, welke de regering verzoekt om afspraken te maken met onderwijsinstellingen om met
studenten die na het behalen van hun eerste twee jaar uitvallen altijd een exitgesprek
in te plannen en ze te voorzien van een verklaring met het uitstroomniveau en de behaalde
competenties. De motie verzoekt om de Kamer hierover te informeren vóór het herfstreces.
Ik ben over de praktische uitvoering van deze motie nog in gesprek met onderwijsinstellingen.
Ik informeer uw Kamer begin 2025 over de uitkomsten van deze gesprekken en op welke
wijze ik invulling zal geven aan de motie.
Motie Martens-America over prestatiegerichte onderscheidingen
Tot slot heeft mijn ambtsvoorganger, naar aanleiding van een motie van het lid Martens-America13bij de koepels het belang van prestatiegerichte onderscheidingen, zoals Cum Laude,
onder de aandacht gebracht. Instellingen maken zelf een afweging of zij een dergelijk
predicaat willen afgeven. Ze maken de keuze om dit in te voeren, omdat zij ambitie
willen aanjagen, of juist af te schaffen omdat zij zien dat hun studenten te veel
druk ervaren en dit zorgt voor (mentale) problemen. Het is belangrijk dat beide geluiden
er mogen zijn en instellingen hier een eigen keuze in maken. Ik beschouw de motie
daarmee als afgedaan.
Onderzoeken naar studiefinanciering op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba
Voor studenten afkomstig uit Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES-eilanden) bestaat
een separaat stelsel voor studiefinanciering. Dit stelsel bestaat sinds het ontstaan
van de openbare lichamen op 10 oktober 2010 en is neergelegd in de Wet studiefinanciering
BES (WSF BES). Het studiefinancieringsstelsel op de BES kent verschillen en overeenkomsten
met het studiefinancieringsstelsel in Europees Nederland. Zo kunnen studenten van
de BES gebruik maken van een prestatiebeurs en een lening, maar krijgen zij bijvoorbeeld
geen studentenreisproduct.
In 2020 is de WSF BES geëvalueerd. Daaruit kwam de aanbeveling om goed te kijken naar
de normbedragen in de wet en te bezien of deze nog toereikend waren. Onderzoeksbureau
AnderssonEiffersFelix (hierna: AEF) heeft de opdracht gekregen om dit te onderzoeken.
Dit onderzoek is eerder met uw Kamer gedeeld14 en nogmaals bijgevoegd bij deze brief. De belangrijkste conclusies van AEF zijn dat
sommige normbedragen uit de WSF BES niet goed aansluiten bij de kosten die studenten
maken op het (ei)land waar ze gaan studeren. En dat de wijze van indexatie van de
normbedragen in sommige gevallen onvoldoende recht doet aan de daadwerkelijke kostenstijgingen
op de (ei)landen.
Dit onderzoek zal ook als input dienen voor het bredere onderzoek naar de WSF BES
dat in de brief van 21 december 2023 is aangekondigd.15 In dit vergelijkende onderzoek tussen de WSF 2000 en de WSF BES wil ik laten onderzoeken
welke verschillen er bestaan tussen de twee studiefinancieringsstelsel tegen de achtergrond
van het principe van comply or explain. Dit onderzoek is onlangs van start gegaan.
De resultaten van dit onderzoek en de inhoudelijke beleidsreactie op beide onderzoeken
zal ik naar uw Kamer sturen zodra de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, zodat
ik een integrale afweging kan maken over de normbedragen en het studiefinancieringsstelsel
op de BES. Het is conform mijn eerdere toezegging16 niet realistisch de resultaten van dit onderzoek en mijn integrale reactie daarop
voor het einde van dit jaar met uw Kamer te delen. Ik streef ernaar dit te doen in
het voorjaar van 2025.
Afsluitend
Ik ben blij dat de meeste studenten rond kunnen komen en de financiële toegankelijkheid
van het vervolgonderwijs geborgd is. Het kabinet heeft ook oog voor de studenten met
minder financiële ruimte en geldzorgen. Met de maatregelen die we nemen, zorgen we
ervoor dat studenten bewustere financiële beslissingen kunnen nemen. Ik blijf de financiële
positie van studenten monitoren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins
Bijlage: Bestaande voorzieningen en maatwerkmogelijkheden
Om studeren voor iedereen toegankelijk te maken en houden kent ons stelsel verschillende
rechten en voorzieningen waar studenten aanspraak op kunnen maken. Daarnaast biedt
de wet op verschillende onderdelen ruimte voor het toepassen van maatwerk door de
instellingen.
De motie Tseggai17 verzoekt de regering om te onderzoeken in hoeverre op dit moment maatwerk mogelijk
is voor het combineren van studie met werk, zwangerschap, een beperking, topsport
en/ of mantelzorg. Daarnaast wordt de regering verzocht om voorstellen te doen voor
verdere verbeteringen. In dat kader zal ik allereerst ingaan op wat er nu allemaal
reeds vastgelegd en mogelijk is als het gaat om het bieden van maatwerk door instellingen
en welke (financiële) voorzieningen er zijn voor diverse studenten.
Maatwerkmogelijkheden in de WEB en WHW
Op grond van de Wet gelijke behandeling op basis van handicap of chronische ziekte
(Wgbhcz), de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek (WHW) wordt van mbo-, hbo- en wo-instellingen verwacht
dat zij maatwerk bieden aan studenten die vanwege persoonlijke omstandigheden niet
op de reguliere wijze kunnen studeren. Onder deze persoonlijke omstandigheden kunnen
onder andere chronische ziekte, mantelzorgtaken, zwangerschap of bestuurstaken vallen.
De onderwerpen waarop maatwerk kan worden geleverd betreffen onder andere aanwezigheid
(artikel 8.1.7, negende lid, WEB), onderwijstijd (artikel 7.2.7 van de WEB),de geldigheidsduur
van afgelegde tentamens en de daaraan gekoppelde studiepunten (artikel 7.10, vierde
lid en 7.51, tweede lid, WHW), over het beperken van bepaalde afstudeerrichtingen
(artikel 7.9, derde lid, WHW), het bindend studieadvies (artikel 8.1.7a, tweede lid,
WEB, artikel 1, Regeling persoonlijke omstandigheden bindend studieadvies mbo, artikel 7.8b,
derde en zevende lid, WHW en artikel 2.1, Uitvoeringsbesluit WHW) en studiekeuzeactiviteiten
(artikel 7.31b WHW). Daarnaast is een onderwijsinstelling verplicht om op basis van
de Wgbhcz doeltreffende aanpassingen te doen in het onderwijs om het onderwijs toegankelijk
te houden voor studenten met een handicap of chronische ziekte. Daar vallen onder
meer aanpassingen in het aantal contacturen of aanpassingen in de examinering onder.
Het is aan de onderwijsinstelling om te bepalen of de student in aanmerking komt voor
maatwerk op deze punten en of de gewenste of benodigde aanpassingen passend zijn binnen
het onderwijsprogramma.
Specifiek voor studenten met een functiebeperking of chronische ziekte geldt daarnaast
nog een aantal wettelijke verplichtingen voor de instellingen:
– Onderwijsinstellingen hebben een plicht om deze studenten goed te begeleiden en te
ondersteunen tijdens de studie en opleidingen moeten voorzieningen treffen om de toegankelijkheid
en studeerbaarheid te bevorderen voor studenten met een functiebeperking.18
– Onderwijsinstellingen hebben een zorgplicht als het gaat om informatievoorziening.
In het kader van informatievoorziening worden studenten met een handicap of chronische
ziekte uitgelicht. In het Onderwijs en examenreglement (OER) moet ten minste informatie
gegeven worden over de wijze waarop deze studenten in de gelegenheid worden gesteld
examens of tentamens af te leggen.19
– De universiteitsraad en de medezeggenschapsraad dienen te waken voor het bevorderen
van gelijke behandeling van o.a. personen met een handicap of chronische ziekte.20
Financiële voorzieningen
Binnen het mbo, hbo en wo bestaan meerdere financiële voorzieningen die relevant zijn
voor studenten die vanwege bijzondere omstandigheden niet op reguliere wijze een studie
kunnen volgen:
– Collegegeld- en les- en cursusgeldvrij besturen: Studenten met een bestuursfunctie zijn op grond van artikel 7.47a van de WHW vrijgesteld
van betaling van het wettelijk collegegeld. Voorwaarde voor deze vrijstelling is dat
deze studenten gedurende die periode geen onderwijs volgen of examens of tentamens
afleggen aan de instelling of een andere bekostigde instelling. Mbo-studenten zijn
kwalificatieplichtig en combineren een bestuursfunctie wel met het volgen van onderwijs.
Dat betekent dat mbo-studenten geen vrijstelling hebben van het wettelijk lesgeld.
– Mbo Studentenfonds: Studenten die studievertraging hebben opgelopen en geen studiefinanciering ontvangen,
kunnen op basis van artikelen 8.1.5 tot en met 8.1.5f van de WEB in aanmerking komen
voor ondersteuning uit het Studentenfonds. Studenten dienen hiervoor jonger dan 18
jaar te zijn en een opleiding in de beroepsopleidende leerweg (bol) te volgen. Het
betreft een financiële voorziening, bijvoorbeeld als een student lid is van de studentenraad
of door bijzondere omstandigheden studievertraging heeft opgelopen. Ook wanneer een
student of zijn/haar vertegenwoordiger te weinig financiële middelen hebben voor het
aanschaffen van onderwijsbenodigdheden, kan een beroep worden gedaan op het studentenfonds.
In dat geval kan ook materiële ondersteuning (bijvoorbeeld door verstrekking van de
onderwijsbenodigdheden) geboden worden.
– Studentenondersteuningsfonds
(voorheen profileringsfonds): Op basis van artikel 7.51 van de WHW hebben alle bekostigde instellingen een voorziening
voor de financiële ondersteuning van bij die instelling ingeschreven hbo- en wo-studenten,
die in verband met de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid studievertraging
hebben opgelopen of naar verwachting zullen oplopen. Voorbeelden hiervan zijn een
handicap of chronische ziekte, zwangerschap of een bestuurlijke functie. Deze categorieën
vertonen een grote gelijkenis met de in de verkenning en de eindevaluatie genoemde
situaties waarom studenten kiezen voor betalen per studiepunt.
– Studiefinanciering: Als mbo-, hbo- en wo-studenten studievertraging oplopen als gevolg van een handicap
of chronische ziekte kan op grond van artikel 5.2b van de WSF 2000 de prestatiebeurs
eenmalig 1 jaar langer worden verstrekt. Als er sprake is van incidentele of structurele
bijzondere omstandigheden kan op grond van artikel 5.16, eerste, tweede en derde lid
van de WSF 2000 de diplomatermijn en daarmee ook de verlenging van de aanspraaktermijn
voor de prestatiebeurs met maximaal 5 jaar worden verlengd. Als de studievertraging
of -uitval een direct gevolg is van blijvende medische of niet-medische omstandigheden,
bijvoorbeeld een chronische ziekte of een blijvende functiebeperking, kan de ontvangen
prestatiebeurs worden omgezet in een gift. En als er sprake is van een tijdens de
studie verworven of verregaande handicap of een zich tijdens de studie manifesterende
chronische ziekte, kan op grond van artikel 5.16, vierde lid WSF 2000 een nieuwe aanspraak
op studiefinanciering worden toegekend voor een passender opleiding.
– Restitutie collegegeld en les- en cursusgeld: Op basis van artikel 7.48 WHW hebben hbo- en wo-studenten die hun inschrijving beëindigen
voor het einde van het collegejaar recht op restitutie van het collegegeld voor iedere
maand van het studiejaar dat ze niet meer staan ingeschreven.21 Mbo-studenten hebben enkel recht op restitutie van les- of cursusgeld bij voortijdige
uitschrijving als wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden, zoals ernstige ziekte of
bijzondere familieomstandigheden (zie hiervoor artikel 7 en artikel 14 UCLW).
Bekendheid van de voorzieningen
De huidige wetgeving biedt dus de nodige ruimte voor maatwerk en kent verschillende
(financiële) regelingen en voorzieningen voor studenten. Het succes hiervan valt of
staat echter met de wijze waarop deze ruimte wordt benut. Bekendheid hiermee en informatievoorziening
hierover richting de onderwijsinstellingen en studenten spelen hierbij een cruciale
rol.
ECIO: informatievoorziening, creëren van bewustwording en aanjagende rol
Het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO), dat wordt gesubsidieerd door het
Ministerie van OCW, speelt een belangrijke rol in de communicatie richting studenten
en onderwijsprofessionals op dit vlak. Zij bieden onder andere informatie en voorlichting
over welke rechten, plichten en mogelijkheden er bestaan op het gebied van ondersteuning
en maatwerk. Dat doen zij via de websites mbotoegankelij.nl en hotoegankelijk.nl.
Daarnaast ontwikkelen zij voor studenten diverse informatieproducten en handreikingen.
Zo zijn er voor studenten informatiekaarten waarop stap voor stap staat wat je als
student gaat tegenkomen, moet regelen en waar je recht op hebt.22 Voor het hbo en wo hebben zij tevens een handreiking «Zorgplicht» ontwikkeld, waarin
de wettelijke rechten en plichten van studenten en onderwijsinstellingen beschreven
staan.23 Tijdens het congres Jonge mantelzorg oktober vorig jaar lanceerde ECIO daarnaast
het ondersteuningsmodel studerende mantelzorgers dat zij heeft ontwikkeld in samenwerking
met de Strategische Alliantie Jonge Mantelzorger en MantelzorgNL.24 Dit model biedt een raamwerk voor samenwerking tussen onderwijsinstellingen en studerende
mantelzorgers, om als leidraad te dienen voor het bieden van de nodige ondersteuning.
Naast concrete producten en handreikingen, organiseert ECIO verschillende werkgroepen
waar onderwijsinstellingen kennis kunnen delen en opdoen: voor inclusief toetsen,
voor fysieke toegankelijkheid, voor digitale toegankelijkheid en een expertiselab
jonge mantelzorgers. Ze spelen bovendien een belangrijke rol in het aanjagen van de
implementatie van het VN Verdrag handicap binnen het onderwijs.
Handreiking voor mbo en Actieplan Flexibel Onderwijs Topsport
Specifiek voor topsporters in het mbo is een handreiking gemaakt over wat er mogelijk
is aan ondersteuning van talentvolle sporters en hoe je dat als school kunt organiseren.
Dit omvat bijvoorbeeld een format voor een topsportovereenkomst om maatwerkafspraken
met talentvolle sporters vast te kunnen leggen. In het Actieplan Flexibel Onderwijs
en Topsport (FLOT) uit 2019 zijn individuele afspraken gemaakt met hogescholen en
universiteiten over hun inzet bij flexibel onderwijs en topsport. Deze structurele
afspraken betreffen het adequaat informeren en begeleiden van topsporters, met gesprekken,
websites, vrijstellingen voor aanwezigheid en uitstel van deadlines.
Naamswijziging: Studentenondersteuningsfonds
Om de bekendheid van het studentenondersteuningsfonds (voorheen profileringsfonds)
te vergroten heb ik per 1 september 2024 een naamswijziging doorgevoerd.25 In de brief van 15 november 2021 is overwogen dat de naam «Profileringsfonds» niet
passend is voor een fonds dat voorziet in het financieel ondersteunen van studenten
met een ondersteuningsbehoefte.26 Uit onderzoek bleek namelijk dat slechts een klein percentage van de studenten bekend
was met het Profileringsfonds.27 Met de nieuwe naam is direct duidelijk voor wie het fonds bedoeld is.28
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap