Brief regering : Stand spreiding rijkswerkgelegenheid 2024 - 2028
31 490 Vernieuwing van de rijksdienst
Nr. 347
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 oktober 2024
Met deze brief informeer ik u over de stand van de spreiding van de werkgelegenheid
bij de Rijksoverheid op 1 januari 2024 en de prognoses voor de ontwikkelingen in de
komende jaren. Daarnaast ga ik in op de voortgang van de aan uw Kamer gestuurde nieuwe
aanpak spreiding rijkswerkgelegenheid van 8 mei jl.1, besproken in het commissiedebat Regio’s en grensoverschrijdende samenwerking op
16 mei, en de uitvoering van de door uw Kamer aangenomen moties Flach/Zeedijk2 en Kamminga/Zeedijk3.
Aanleiding
Door middel van deze brief kom ik de toezegging na om uw Kamer jaarlijks over de spreiding
van de werkgelegenheid bij de Rijksoverheid te informeren. Voor de definitie van rijkswerkgelegenheid
volg ik de eerder door uw Kamer benoemde sectoren: alle ministeries, de Nationale
Politie, Rechtspraak, het gevangeniswezen, Defensie en de zelfstandige bestuursorganen
(zbo’s). Bij het inventariseren van de werkgelegenheidscijfers is uitgegaan van de
eerder met uw Kamer afgestemde methode van inventariseren4. De data die ten grondslag liggen aan de gepresenteerde cijfers zijn in maart en
april 2024 aangeleverd door de ministeries.
Uitkomsten inventarisatie spreiding rijkswerkgelegenheid
De rijkswerkgelegenheid is in 2023 gegroeid tot 353.797 fte op 1 januari 2024. Het
merendeel (74 procent van het totaal) van de groei van 17.527 fte (5,2 procent) heeft
plaatsgevonden in de randstad. Dit onderstreept de noodzaak om de op 8 mei jl. aangekondigde
nieuwe aanpak om tot een betere spreiding van de Rijksoverheid over het land te komen,
snel in praktijk te brengen. Deze cijfers zijn van voor de aankondiging van de nieuwe
aanpak, waardoor deze nog geen effect heeft gehad. Zoals in de brief van 8 mei jl.
is toegelicht, is tijd nodig voor het bereiken van resultaten. De budgettaire taakstelling
van dit kabinet is daarbij zowel een uitdaging als een kans. Het kabinet beoogt met
de taakstelling een afname van het aantal ambtenaren te realiseren. Conform de uitgangspunten
van de aanpak spreiding rijkswerkgelegenheid dient de afname van het aantal ambtenaren
vooral plaats te vinden in de Randstad, waardoor in percentages een positieve verschuiving
zal worden gerealiseerd. Bij nieuwe rijksdiensten of substantiële uitbreidingen kijken
we nadrukkelijk naar het belang van de regio. Ministers zijn zelf verantwoordelijk
om de taakstelling op zo’n wijze in te vullen dat zij de spreiding van hun organisatie
verbeteren. Ik zal daarbij invulling geven aan mijn versterkte adviserende rol.
De ministeries zijn de grootste sector van de rijkswerkgelegenheid: ruim 131.000 fte
is werkzaam bij ministeries. Andere sectoren zoals de Nationale Politie (67.000 fte),
Defensie (64.000 fte) en de zbo’s (54.000 fte) vormen ook een substantieel deel van
de totale rijkswerkgelegenheid. Twee kleinere sectoren zijn de Rechtspraak (19.000
fte) en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) (17.000 fte).
53 procent van de groei van de rijkswerkgelegenheid in het afgelopen jaar vond bij
de ministeries plaats. Die sector groeit zowel absoluut (9.000 fte) als percentueel
(7,4 procent) het hardst van alle sectoren. Deze groei is te verklaren door beleidsbeslissingen
van regering en parlement. Zo is bijvoorbeeld het aantal Wet open overheid-juristen
(Woo) onder ministeries substantieel gegroeid. De zbo’s (5,5 procent) en Defensie
(5,3 procent) groeien min of meer even hard als de totale rijkswerkgelegenheid. De
Rechtspraak (4,4 procent) en DJI (3,3 procent) groeien minder hard dan het landelijk
gemiddelde. De Nationale Politie groeide in 2023 het minst (0,6 procent).
Elf van de twaalf provincies laten in 2023 groei zien. In de motie-Bisschop/Inge van
Dijk uit oktober 2022 werd opgeroepen om in vijf provincies (Fryslân, Drenthe, Flevoland,
Zeeland en Limburg) toe te werken naar een meer evenredig aandeel in de rijkswerkgelegenheid5. Dit is afgelopen jaar niet gerealiseerd. De gemiddelde groei van de rijkswerkgelegenheid
in 2023 was 5,2 procent. De provincie Flevoland groeide in 2023 iets bovengemiddeld
met 5,8 procent. De provincies Fryslân (3,9 procent), Zeeland (3,5 procent) en Drenthe
(3,0 procent) groeiden minder hard dan het landelijk gemiddelde. Als enige van de
twaalf provincies laat de provincie Limburg zelfs een afname zien (0,9 procent). De
afname onderstreept de noodzaak een extra inspanning te leveren om deze trend te doen
keren6.
De provincie Zeeland kende zowel groei als krimp bij onderdelen waardoor de totale
groei minder is dan het landelijk gemiddelde. Het aantal fte werkzaam bij Defensie
nam af (50 fte), de werkgelegenheid bij de ministeries (68 fte) en de zbo’s (65 fte)
nam toe. De afname van het Defensiepersoneel van 2023 naar 2024 komt doordat een marineschip
door onderhoud tijdelijk in Zeeland verbleef, inclusief een deel van de bemanning.
Nu het onderhoud is afgerond, is het schip weer vertrokken. Als onderdeel van het
compensatiepakket «Wind in de Zeilen»7 wordt een justitieel complex in Vlissingen gerealiseerd. Het justitieel complex zal
in 2030 operationeel zijn. Dit levert op termijn meer rijkswerkgelegenheid op.
In de provincie Fryslân groeide de rijkswerkgelegenheid hoofdzakelijk bij het Centraal
Justitieel Incasso Bureau (CJIB) (132 fte), de Belastingdienst (87 fte) en het Centraal
Orgaan opvang Asielzoekers (COA) (50 fte). In de provincie Drenthe groeiden Defensie
(210 fte) en het COA (59 fte). In de provincie Flevoland is de groei hoofdzakelijk
afkomstig van DJI. De krimp van rijkswerkgelegenheid in Limburg komt hoofdzakelijk
door verminderde rijkswerkgelegenheid bij DJI door een verplaatsing van een Rijks
Justitiële Jeugdinrichting (JJI) van Horst aan de Maas naar Soest (provincie Utrecht).
De verplaatsing was noodzakelijk doordat het gebouw in Horst aan de Maas bouwtechnisch
niet meer voldeed. De verplaatsing naar Soest is tijdelijk. In 2025 zal de verplaatsing
definitief worden en wordt in Veenhuizen (provincie Drenthe) een JJI geopend.
De provincies Utrecht en Groningen lieten het afgelopen jaar percentueel de grootste
groei zien (respectievelijk 7,6 en 7,5 procent). De groei in de provincie Groningen
is hoofdzakelijk afkomstig van de groei van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) (294
fte) en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) (258 fte). In de provincie Utrecht
is de groei hoofdzakelijk afkomstig van Defensie (1.257 fte) en verschillende ministeries.
Zo groeiden Rijkswaterstaat (281 fte), de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
(122 fte), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (119 fte) en de Nederlandse
Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) (102 fte).
Ook in de provincie Zuid-Holland groeide (6,8 procent) de rijkswerkgelegenheid het
afgelopen jaar harder dan het gemiddelde. De groei is hoofzakelijk afkomstig van de
groei op ministeries (ruim 4.000 fte) en de zbo’s (1.000 fte).
De overige vier provincies (Noord-Holland: 4 procent, Overijssel: 3,9 procent, Noord-Brabant:
3 procent, en Gelderland: 2,9 procent) groeiden minder hard dan het landelijk gemiddelde.
De groei in de provincie Noord-Holland is afkomstig van een groei in werkgelegenheid
bij de zbo’s (746 fte), Defensie (393 fte), de Nationale Politie (286 fte) en de ministeries
(269 fte). De groei bij de zbo’s is hoofdzakelijk afkomstig van het COA (304 fte)
en de Sociale verzekeringsbank (SVB) (202 fte). De groei in de provincie Overijssel
is vooral afkomstig van groei bij de ministeries (390 fte), specifiek bij de Belastingdienst
(153 fte). In de provincie Noord-Brabant is de groei afkomstig van Defensie (545 fte)
en het COA (234 fte). De rijkswerkgelegenheid in de provincie Gelderland groeide voornamelijk
door een toename in werkgelegenheid bij de ministeries (473 fte), DJI (232 fte) en
het COA (185 fte).
In de aangeleverde cijfers van alle ministeries wordt tevens geprognosticeerd hoe
de rijkswerkgelegenheid zich de komende jaren ontwikkelt per provincie. Ter wille
van de continuïteit met eerdere jaarlijkse rapportages neem ik de prognoses in deze
brief op, maar ik merk tegelijkertijd op dat de door de ministeries verstrekte cijfers
zijn aangeleverd in de periode voordat het Hoofdlijnenakkoord, en de nadere uitwerking
in het regeerprogramma van het nieuwe kabinet, bekend waren. Op basis van de in maart
en april 2024 aangeleverde cijfers laat de prognose tot 2028 een heel beperkte groei
van de rijkswerkgelegenheid zien (0,3 procent). Voor de provincies Groningen, Flevoland,
Zuid-Holland en Zeeland wordt krimp voorzien. De verwachte krimp voor de provincies
Groningen, Flevoland en Zeeland zijn zorgelijk. Krimp in Groningen is terug te voeren
op een verwacht verminderd zaakaanbod bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
Hoewel verklaarbaar, vind ik deze ontwikkeling van de totale rijkswerkgelegenheid
in de provincie niet wenselijk. Dit is niet in lijn met de kabinetsbrede inzet die
eerder is uitgewerkt in de kabinetsreactie «Nij Begun». De geprognosticeerde krimp in de provincie Flevoland is afkomstig van een voorziene
afname van het aantal medewerkers bij de dienst Toeslagen. Voor de provincie Zeeland
is geen eenduidige verklaring voorhanden. De effecten van het compensatiepakket «Wind
in de Zeilen» zullen door de realisatie van het Justitieel Complex Vlissingen op termijn
wel zorgen voor extra rijkswerkgelegenheid.
Zoals in de brief van 8 mei jl. gemeld, gaat mijn ministerie bezien in hoeverre de
effecten van het hybride werken en de plaats van tewerkstelling effect hebben op de
spreiding van rijkswerkgelegenheid over Nederland. Daarbij neem ik de effectiviteit
van de prognoses voor de ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid mee.
Jaarlijks informeer ik uw Kamer ook over alle voorgenomen verplaatsingen van rijksdiensten
en zbo’s met een grootte van 50 fte of meer die de provinciegrenzen overschrijden8. Op het moment van inventarisatie in het voorjaar van 2023 waren geen substantiële
verplaatsingen bekend die de provinciegrenzen overschrijden en die in deze brief kunnen
worden meegenomen.
In de kaarten en tabellen in bijlage 1 bij deze brief is een gedetailleerde uiteenzetting
van de rijkswerkgelegenheidscijfers en de verwachte ontwikkeling opgenomen.
Voortgang nieuwe aanpak en uitvoering moties
8 mei jl. heeft het kabinet besloten tot een nieuwe aanpak voor de spreiding van de
rijkswerkgelegenheid, in casu bij de vestiging van nieuwe diensten en eventuele hervestiging
van bestaande diensten mochten deze casussen zich voordoen. Het doel van de nieuwe
aanpak is om te komen tot een betere spreiding van de rijkswerkgelegenheid over het
land. Primair zijn Ministers zelf verantwoordelijk voor een goede spreiding van de
rijkswerkgelegenheid van de diensten die onder hun ministerie ressorteren. In het
kabinet is afgesproken dat Ministers daarbij naar een aantal richtinggevende principes
handelen.
Daarnaast zijn de coördinatie- en adviserende rol van de Minister van BZK versterkt
zodat beter kan worden ingespeeld op de kabinetsbrede aanpak voor een betere spreiding.
De nieuwe aanpak heeft op de cijfers die afgelopen voorjaar zijn aangeleverd nog geen
effect gehad. Wel zijn inmiddels de eerste stappen gezet om beter inzicht te krijgen
in welke mogelijkheden er zijn en waar op korte en lange termijn winst te behalen
valt. Dit zal in de volgende jaarlijkse rapportage over de spreiding van de rijkswerkgelegenheid,
die in 2025 wordt verstuurd, naar voren komen. De uitvoering van de taakstelling op
de Rijksdienst, zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord, mag wat mij betreft geen
reden zijn om af te wijken van deze eerder ingezette weg.
Motie-Flach/Zeedijk
De motie-Flach/Zeedijk verzoekt de regering een actieplan met concrete doelstellingen
op te stellen om te komen tot een meer evenredige verdeling van de rijkswerkgelegenheid
over de provincies. Ik beschouw de motie als een duidelijke ondersteuning van de nieuwe
aanpak van het kabinet om toe te werken naar een betere spreiding van de rijkswerkgelegenheid.
In het tweeminutendebat op 12 juni jl. naar aanleiding van het commissiedebat Regio’s
en grensoverschrijdende samenwerking (Kamerstuk 29 697, nr. 153) is met uw Kamer besproken dat het niet zozeer om getalsmatige doelstellingen moet
gaan als wel om meer kwalitatieve doelstellingen. Het actieplan is een uitwerking
van de maatregelen die ik hiertoe neem, en zo uitvoering geef aan de nieuwe aanpak.
Daarbij wil ik wel de kanttekening maken dat concrete resultaten iets is van de lange
adem. Mijn ministerie zal evenwel geen afwachtende houding aannemen en proactief adviseren
en oplossingen zoeken die bijdragen aan een betere spreiding. Daar hebben we provincies
en ministeries bij nodig. In de tabel in bijlage 2 wordt het genoemde actieplan omgezet
in maatregelen. Per maatregel wordt kort omschreven welk doel wordt beoogd en welke
stappen we zetten om dit te bereiken.
Motie-Kamminga/Zeedijk
De leden Kamminga en Zeedijk vroegen in motie met Kamerstuk 29 697, nr. 152, in kaart te brengen welke mogelijkheden er nu al zijn in de arbeidsvoorwaarden of
arbeidsomstandigheden om, ook als je verder van de Randstad woont bij de Rijksoverheid,
inclusief de beleidsministeries, te kunnen werken zonder te hoeven verhuizen. Daarnaast
vroegen zij te onderzoeken of er meer flexibiliteit mogelijk is. Het betreft een motie
die tijdens het tweeminutendebat Regio’s en grensoverschrijdende samenwerking, dat
plaatsvond op 12 juni 2024, is ingediend en bij de stemmingen op 18 juni 2024 met
algemene stemmen is aangenomen.
Hieronder licht ik toe op welke wijze ik de uitvoering ter hand neem.
Bij de grootste cao-sector van de Rijksoverheid, de sector Rijk, wordt het hybride
werken als werkmodel gehanteerd. Dit is een manier van werken waarbij medewerkers
de ruimte hebben om bewuste keuzes te maken in hoe, wanneer en waar men (samen)werkt.
Medewerkers stemmen de eigen keuzes af met de leidinggevende en collega’s. Zo sluit
deze manier van werken aan bij de opgaven en de persoonlijke voorkeuren. De CAO Rijk
biedt meerdere arbeidsvoorwaardelijke regelingen en arbeidsomstandigheden die het
hybride werken en het werken op afstand van de woonplaats faciliteren. In bijlage
3 van deze brief is een overzicht opgenomen. Deze voorzieningen kunnen ook worden
ingezet om het werken bij een rijksorganisatie in de Randstad te combineren met een
woonplaats buiten de Randstad. Ik denk daarbij in het bijzonder aan:
− de volledige vergoeding van de kosten voor het openbaar vervoer (OV) voor het woon-werkverkeer;
− de mogelijkheid voor rijksambtenaren die geen plaatsgebonden werk verrichten om een
deel van het werk vanuit huis te verrichten en hiervoor een kostenvergoeding te kunnen
ontvangen;
− het landelijk dekkende netwerk van rijksontmoetingspleinen (voorheen: rijkshubs),
dat intussen zeven locaties kent, verspreid over het land. Een rijksontmoetingsplein
biedt een goede mogelijkheid voor medewerkers die in de regio wonen om op een kantoor
te werken en daar van alle voorzieningen gebruik te maken, zonder dat ze naar hun
standplaats in bijvoorbeeld de Randstad hoeven te reizen. De rijksontmoetingspleinen
zijn onderdeel van de bredere inzet om het mogelijk te maken dat medewerkers ook op
andere (rijks)locaties dan de standplaats kunnen werken. Dit komt tegemoet aan de
toenemende vraag van medewerkers om een deel van de werkweek elders te kunnen werken,
draagt bij aan het verminderen van reisbewegingen en tegelijkertijd aan een aantrekkelijk
werkgever zijn en blijven.
Ook bij de andere sectoren van de Rijksoverheid zijn voorzieningen die het werken
op afstand mogelijk maken. Zo kennen de Arbeidsvoorwaarden Defensie, net als de CAO
Rijk, een volledige vergoeding voor het woon-werkverkeer met het OV. Voor Defensiemedewerkers
die geen plaatsgebonden werkzaamheden verrichten is het mogelijk om een deel van het
werk vanuit huis te verrichten. Hiervoor heeft Defensie een Regeling thuiswerk- en
internetkostenvergoeding en kunnen Defensiemedewerkers voor het inrichten van de thuiswerkplek
een declaratie indienen. Indien de afstand van de woonplaats tot de werklocatie boven
een bepaalde grens uitkomt, bestaat de mogelijkheid te overnachten op een kazerne.
Elke kazerne beschikt bovendien over vergaderlocaties, waardoor het voor medewerkers
mogelijk is om op een kazerne samen te komen die niet de reguliere werklocatie is
en voor hen qua reisafstand het beste uitkomt.
Een andere sector van de Rijksoverheid, de Rechterlijke Macht, kenmerkt zich door
landelijke spreiding met arrondissementen en ressorten. Daardoor is het mogelijk om
op allerlei plekken in het land bij de rechterlijke organisatie te werken. De sector
Rechterlijke Macht kent ten behoeve van het woon-werkverkeer en het ondersteunen van
het thuiswerken dezelfde faciliteiten als de sector Rijk.
De politie werkt landelijk, in tien regionale eenheden die heel Nederland afdekken
en twee landelijke eenheden die in het midden van het land (Driebergen) zijn gesitueerd.
Voor politiemensen die plaatsonafhankelijk werk doen is het mogelijk om vanuit huis
te werken; hiervan wordt veelvuldig gebruik gemaakt. Ook is het mogelijk plaatsonafhankelijk
werk uit te voeren op elk willekeurig politiekantoor. Daarnaast heeft de politie kantoorhub’s
waar politiemensen terecht kunnen om te werken. Bij de locaties van de kantoren van
het Politiedienstencentrum (PDC) is rekening gehouden met de spreiding over het land.
In de sector zijn afspraken gemaakt ter bevordering van het gebruik van het OV en
het faciliteren van het thuiswerken. Iedere medewerker wordt van een mobiliteitskaart
tweede klas OV voorzien. Voor het woon-werkverkeer is een combinatiereis mogelijk
met eigen vervoer en OV, waarbij geldt dat voor het eigen vervoer de gebruikelijke
tegemoetkoming wordt betaald en de kosten voor het OV op gebruikelijke wijze worden
vergoed. Het gedeelte van de reistijd in het OV boven de dertig minuten enkele reis
wordt, als aannemelijk gemaakt wordt dat dit besteed wordt aan het werk, als diensttijd
aangemerkt. Voor het thuiswerken is een thuiswerkvergoeding geïntroduceerd en een
thuiswerkregeling. Het per 1 januari 2025 te introduceren Individueel Keuzebudget
(IKB) kan worden benut voor de thuiswerkplek aanvullend op de thuiswerkregeling.
Tot slot, meerdere ministeries kennen regelingen en tegemoetkomingen voor de overnachting
van medewerkers. Ik vind dit bij uitstek een faciliteit die ministeries zelf afwegen
en in specifieke gevallen individueel aan medewerkers kunnen aanbieden.
Met al deze arbeidsvoorwaardelijke regelingen en arbeidsomstandigheden, gecombineerd
met het openstellen van rijkskantoren voor alle rijksambtenaren en de mogelijkheid
om – indien het werk het toelaat – elders te kunnen werken, is het voor medewerkers
mogelijk om op grotere afstand van de woonplaats bij de Rijksoverheid te werken. Samen
met de kabinetsbrede aanpak om te komen tot een betere spreiding van rijkswerkgelegenheid
over het land, en de instrumenten die ik in dit kader de komende tijd inzet (zie hiervoor
de passage naar aanleiding van de motie van de leden Flach en Zeedijk over een actieplan),
wordt zo de basis gelegd voor een betere regionale vertegenwoordiging in de Rijksoverheid.
Dit komt de beleidsvorming en uitvoering van het rijksbeleid ten goede.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de arbeidsvoorwaardelijke regelingen in de
CAO Rijk uit te breiden. Daarnaast is van belang dat de huidige CAO Rijk loopt tot
en met 2025 en aansluitend volgens het Hoofdlijnenakkoord gedurende een jaar een budgettaire
nullijn geldt voor rijksambtenaren. Hiermee is er de komende jaren weinig tot geen
ruimte om in overeenstemming met de werknemerspartijen het bestaande pakket aan regelingen
in de CAO Rijk uit te breiden.
Vanzelfsprekend blijft de manier van werken bij de Rijksoverheid in ontwikkeling,
zoals dit ook elders op de nationale en internationale arbeidsmarkt het geval is.
Op termijn mogen dan ook, in overleg met de werknemerspartijen, zeker weer aanpassingen
in de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en de arbeidsomstandigheden worden verwacht.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.