Brief regering : Voorhang oprichting stichting Delta Climate Center
33 358 Marinierskazerne Zeeland
Nr. 44
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 22 maart 2024.
De wens om over de voorgenomen voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling
nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig
leden van de Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 april 2024.
De voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling kan niet eerder worden
gedaan dan op 22 april 2024 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de
in de vorige volzin bedoelde inlichtingen.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 maart 2024
Met deze brief maak ik aan uw Kamer het voornemen bekend tot oprichting van de Stichting
Delta Climate Center. Deze bekendmaking geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven
voorhangprocedure van 30 dagen, bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, onderdeel a, van
de Comptabiliteitswet 2016. Indien ten minste een vijfde van uw Kamer binnen deze
termijn nadere inlichtingen vraagt, wordt de stichting niet eerder opgericht dan 14
dagen nadat de inlichtingen zijn verstrekt.
Aanleiding voor totstandkoming van het Delta Climate Center (DCC) is het Rijks-compensatiepakket
«Wind in de Zeilen». In dit pakket is het oprichten van een kenniscentrum opgenomen
als één van de maatregelen om Vlissingen en Zeeland ruimhartig te compenseren voor
het intrekken van het Kabinetsbesluit om de Marinierskazerne te verplaatsen van Doorn
naar Vlissingen. Het gaat hierbij om een hoogwaardig centrum van onderwijs, onderzoek
en kennisontwikkeling in de hele waaier van middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs,
wetenschappelijk onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het DCC is een samenwerkingsverband
tussen zes kennisinstellingen: HZ University of Applied Sciences, Scalda, University
College Roosevelt, NIOZ, Wageningen University & Research en Universiteit Utrecht.
Ik heb uw Kamer op 16 februari 2023 geïnformeerd over het plan voor de oprichting
van het Delta Climate Center.1 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft daarnaast halfjaarlijks,
voor het laatst op 14 december jongstleden, het parlement geïnformeerd over de algehele
voortgang van Wind in de Zeilen (de zevende voortgangsrapportage).2 Hier maakt ook het DCC onderdeel van uit. In het plan voor het DCC is het voornemen
kenbaar gemaakt om tot de oprichting van een stichting te komen. Het oprichten van
een stichting past bij de beoogde onafhankelijkheid van het kenniscentrum, de inhoudelijke
doelen van het DCC en bij de gewenste samenwerkingsvorm. Met het oog hierop zijn de
oprichters voornemens om een rechtspersoon naar Nederlands recht op te richten. Dit
voornemen is conform het stichtingenkader getoetst door de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen
en heeft geresulteerd in een positief advies (zie bijlage 2).
Tevens is op grond van de Comptabiliteitswet 2016 overleg gevoerd met de Algemene
Rekenkamer over de voorgenomen oprichting. Ik dank de Algemene Rekenkamer voor het
constructieve overleg en ga hieronder in op de aandachtspunten die zij naar voren
heeft gebracht. De Algemene Rekenkamer geeft aan, op grond van de activiteiten die
de stichting uit zal voeren, de stichting te zien als rechtspersoon met een wettelijke
taak. Zij geeft aan dat het ook betekent dat er een voldoende toezicht-, verantwoordings-
en controlearrangement moet zijn, met bijzondere aandacht voor de ambitie van het
DCC om actief op zoek te gaan naar aanvullende middelen.
Ten aanzien van de stichting als rechtspersoon met een wettelijke taak, heb ik een
andere zienswijze dan de Algemene Rekenkamer. Een rechtspersoon voert alleen (direct)
een wettelijke taak uit zoals beschreven in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW) als deze rechtspersoon staat opgenomen in de bijlage bij die wet.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de stichting DCC op te nemen in de WHW, ook
omdat het onderwijs en onderzoek dat wordt verricht onder verantwoordelijkheid blijft
plaatsvinden van de betreffende geaccrediteerde instellingen, die reeds een wettelijke
taak hebben. Zij zijn gebonden aan de sectorale onderwijswetgeving voor bekostigde
instellingen en deze kaders blijven van toepassing op de activiteiten die zij ontplooien
ten behoeve van het DCC.
Ik deel wel de analyse van de Algemene Rekenkamer dat een adequaat toezicht-, verantwoordings-
en controlearrangement van belang is. Een stichting is onafhankelijk, maar dat neemt
niet weg dat er voldoende borging moet zijn dat de publieke middelen ook conform de
doelen van Wind in de Zeilen besteed worden. Ik weeg hier nadrukkelijk ook het belang
van de provincie Zeeland mee.
Ten aanzien van de vormgeving van de stichting zijn verschillende waarborgen ingesteld:
het plan voor de oprichting van het DCC is ter goedkeuring voorgelegd aan de Stuurgroep
Wind in de Zeilen3 en daarna met het parlement gedeeld. De activiteiten die de stichting kan ontplooien
zijn vervolgens vastgelegd in haar conceptstatuten. In deze statuten is ook een informatieplicht
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) opgenomen. Bij een opheffing
of wijziging van de doelstellingen van de stichting, zal dit dus eerst aan de Minister
worden voorgelegd. Het DCC zal op grond van hun financiële omvang zelf een verantwoording
met controleverklaring opstellen. Hiervoor wordt een eigen accountantsverklaring afgegeven
op het niveau van de stichting. De betrokken kennispartners zijn verantwoordelijk
voor het op een juiste manier voeren van de eigen administratie (conform «Sound Financial
Management»), zodat activiteiten en projecten voor DCC te allen tijde goed herleidbaar
en controleerbaar zijn. De accountants per kennispartner controleren de eigen administratie
als onderdeel van de reguliere controles (jaarrekening). Tot slot zal de stichting
DCC in haar handleiding met financiële richtlijnen en randvoorwaarden opnemen dat
het voor het DCC te allen tijde mogelijk blijft om tussentijds een accountantsverklaring
op te vragen bij de kennispartners, indien dat nodig wordt geacht.
Voor wat betreft het reguliere toezicht, verantwoording en controle, beoog ik een
instellingssubsidie te verstrekken binnen de Kaderregeling subsidies OCW, SZW, VWS.
Deze subsidies worden per boekjaar verstrekt en hierbij wordt zowel een financieel-
als een activiteitenverslag vereist: het DCC dient, per activiteit, minimaal jaarlijks
een beschrijving van de aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de beoogde
en gerealiseerde activiteiten te geven, alsook een beschrijving van de met de activiteiten
gerealiseerde doelstellingen, resultaten of producten. Als er verschillen zijn tussen
geplande en gerealiseerde activiteiten, dan dienen die eveneens te worden toegelicht.
Het financiële verslag bestaat uit een postgewijze toelichting van begrote en gerealiseerde
bedragen en een toelichting op eventuele verschillen tussen begroting en realisatie.
De Algemene Rekenkamer benoemt verder terecht dat de Minister van OCW zich ook tegenover
het parlement moet kunnen verantwoorden over de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de besteding van de specifiek voor het DCC geoormerkte middelen. In dat licht
wijs ik graag op de halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het complete Wind In de
Zeilen pakket: hiermee informeert het kabinet elk half jaar als één geheel het parlement
over de ontwikkelingen rondom de realisatie van de maatregelen. Als subsidievoorwaarde
aan de stichting DCC zal worden opgenomen dat het DCC tijdig en voldoende informatie
moet verstrekken voor deze voortgangsrapportages. Er zijn inmiddels zeven voortgangsrapportages
verschenen, waaraan de oprichters van het DCC hun medewerking op dat vlak reeds naar
tevredenheid hebben verleend. In de laatste voortgangsrapportage is voor het DCC een
beschrijving opgenomen van de beoogde resultaten, de betrokken partijen, de financiën,
planning en de beoogde afronding. Ik zal er bij eventuele wijzigingen in (het format
van) de voortgangsrapportages op blijven letten dat er een voldoende verantwoording
over de voor het DCC geoormerkte middelen blijft bestaan. Volledigheidshalve deel
ik u tot slot hierover u mee dat de rijksbijdrage aan de afgesproken maatregelen van
het pakket Wind in de zeilen met een omvang van € 651,9 miljoen voor de periode 2020–2030
inzichtelijk wordt gemaakt in een overzicht bij de begroting van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Tot slot vraagt de Algemene Rekenkamer naar een nadere onderbouwing van de keuze om
geen Raad van Toezicht in te stellen voor het DCC. Deze toelichting bied ik u graag.
In de huidige governancestructuur is ervoor gekozen om de Raad van Bestuur stevig
bij het DCC betrokken te houden. Deze structuur is geschikt omdat de daadwerkelijke
activiteiten van het DCC worden uitgevoerd binnen de deelnemende kennisinstellingen,
die allemaal een eigen Raad van Toezicht hebben. Daarnaast wordt ook voorzien in extra,
specifieke, toezicht op de besteding van de middelen middels het toezicht-, verantwoordings-
en controlearrangement vanuit OCW zoals hierboven beschreven. Daarnaast kent het DCC
een Adviesraad, waarin maatschappelijke en wetenschappelijke partijen zitting hebben
die belang hebben bij de activiteiten van de stichting. De Adviesraad kan de Directie
en de Raad van Bestuur gevraagd en ongevraagd adviseren over alle aangelegenheden
betreffende het DCC.
De conceptstatuten van de stichting zijn bij deze brief gevoegd (bijlage 1), alsook
het advies van de Toetsingscommissie Verzelfstandiging (bijlage 2) en het advies van
de Algemene Rekenkamer (bijlage 3).
Een gelijkluidende brief heb ik heden gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap