Brief regering : Fiche: Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3416
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen
Fiche: Verordening rapportage van milieugegevens van industriële installaties en vaststelling
van Portaal voor industriële emissies (Kamerstuk 22 112, nr. 3417)
Fiche: Verordening gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen) (Kamerstuk 22 112, nr. 3418)
Fiche: Verordening Ozonlaag afbrekende stoffen (ODS) (Kamerstuk 22 112, nr. 3419)
Fiche: Wijziging EU-verordening 2019/1020 betreffende markttoezicht en conformiteit
van producten en intrekken EU-verordening 305/2011 Verordening Bouwproducten (Kamerstuk
22 112, nr. 3420)
Fiche: Verordening Geografische Aanduidingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3421)
Fiche: Mededeling duurzame producten de norm maken en Kaderverordening Ecodesign voor
duurzame producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3422)
Fiche: Mededeling Europese strategie voor duurzaam en circulair textiel (Kamerstuk
22 112, nr. 3423)
Fiche: Herziene Richtlijnen Grotere rol voor de consument bij de groene transitie
(Kamerstuk 22 112, nr. 3424)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende de wijziging
van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010
inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
en Richtlijn 1999/31/EC van de Raad van 26 april 1999 inzake het storten van afvalstoffen.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
5 april 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM(2022) 156/2
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2022%3A156%3A…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie voor Regelgevingstoetsing
SWD (2022) 169, SWD (2022) 110, SWD (2022) 111, SWD (2022) 112
f) Behandelingstraject Raad
Milieuraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis
Artikel 192, eerste lid Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 5 april 2022 bracht de Commissie het voorstel uit tot herziening van de Richtlijn
Industriële Emissies uit 2010 (hierna: RIE) en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen1. Het voorstel heeft als doel om op doeltreffende en efficiënte wijze het milieu en
de gezondheid van mensen te beschermen tegen negatieve gevolgen van verontreiniging
door grote industriële installaties en veehouderijen.
Uit de evaluatie van de Commissie2 blijkt dat de RIE bijdraagt aan een belangrijke emissiereductie van verontreinigende
stoffen naar lucht, water en bodem in Europa, maar minder succesvol is op het gebied
van grondstoffenefficiëntie, circulaire economie, innovatie en CO2-reductie. Met de herziening wil de Commissie de effectiviteit op al deze terreinen
vergroten en bijdragen aan de EU Green Deal3. Hierbij blijven een gelijk speelveld en een hoog niveau van bescherming van gezondheid
en milieu belangrijk.
De Commissie stelt dat de emissiegrenswaarden voor lucht en water onvoldoende en niet
consistent binnen de lidstaten worden toegepast, waardoor niet het maximale potentieel
voor emissiereductie wordt behaald en afbreuk wordt gedaan aan het principe van een
gelijk speelveld voor het bedrijfsleven. Ter verbetering wordt de bepaling over het
voorschrijven van emissienormen in vergunningen op basis van de Beste Beschikbare
Technieken (BBT)4 scherper. De bepaling stimuleert het bevoegd gezag om emissie-eisen te stellen die,
waar mogelijk, aan de strengste kant van de range (laagste emissienormen) zitten,
zoals opgenomen in de BBT-conclusies. Verder verduidelijkt de Commissie de regels
voor het afwijken5 van BBT-conclusies. Daarnaast wil de Commissie dat bij indirecte lozingen op het
riool, de impact op en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie worden
meegenomen in de vergunningverlening.
De Commissie zet in op betere informatievoorziening over de RIE-installaties, inspraak-mogelijkheden
en toegang tot de rechter. Zo worden regels gesteld voor de internetpublicatie van
vergunningen (incl. samenvatting) en resultaten van emissiemonitoring. Ook wordt de
consultatieverplichting voor het bevoegd gezag uitgebreid naar alle autoriteiten die
verantwoordelijk zijn voor de naleving van EU-regelgeving die relevant is voor de
vergunning6. Ter uitvoering van een nalevingszaak7 over het Verdrag van Aarhus verruimt de Commissie de inspraakmogelijkheden van het
publiek bij verlening of actualisering van vergunningvoorwaarden. Toegang tot de rechter
mag niet beperkt worden tot alleen die partijen die vanaf het begin van de procedure
hebben deelgenomen. Voorts staat in het voorstel dat individuen het recht hebben compensatie
te eisen en te verkrijgen bij gezondheidsschade als gevolg van schending van de nationale
regelgeving (implementatie RIE). Een causaal verband tussen gezondheidsschade en schending
moet aannemelijk zijn, maar de bewijslast (weerleggen dat de schending de oorzaak
is van de gezondheidsschade) ligt bij het bedrijf/de overheid verantwoordelijk voor
de schending.
Verder stelt de Commissie dat administratieve lasten worden verlaagd door bij de regels
voor veehouderijen nog meer naar de specifieke kenmerken van de activiteiten te kijken
en zo de eisen beter af te stemmen op de activiteit (intensief, extensief, biologisch).
De Commissie doet enkele voorstellen tot het stimuleren van innovaties. Het testen
en toepassen van nieuwe technieken wordt gemakkelijker en er wordt een Innovation
Centre for Industrial Transformation and Emissions (INCITE) opgericht. Het INCITE
zal informatie verzamelen en analyseren over de milieuprestaties van innovaties. Dit
wordt vervolgens gebruikt bij het ontwikkelen van de BBT en herzieningen van BBT-referentiedocumenten
(BREFs). Hierop vooruitlopend wil de Commissie het mogelijk maken dat de nieuwe technieken
sneller toegepast gaan worden. Daarnaast krijgt het European Chemicals Agency (ECHA)8 een formele rol bij het opstellen van BREFs. De Commissie wil hiermee risico’s van
RIE-installaties, waar chemicaliën worden gebruikt en geëmiteerd, beter afdekken.
Verder stelt de Commissie de internetpublicatie van het bestaande milieubeheerssysteem
verplicht en verbreedt ze de reikwijdte. Het systeem ziet op maatregelen om afval
te voorkomen, grondstofgebruik te optimaliseren, waterhergebruik te stimuleren en
risico’s van gebruik en emissies van chemische stoffen te voorkomen of te reduceren.
Daarnaast moeten in dit systeem mogelijke veiligere alternatieven voor chemische stoffen
worden opgenomen. Het doel van het systeem is een continue verbetering van de milieuprestatie
van de installatie. Verder moeten er, waar mogelijk, in vergunningen eisen komen voor
grondstoffenefficiëntie (o.a. voor water en gerecyclede materialen) en energie efficiëntie.
Als onderdeel van het milieubeheerssysteem worden bedrijven verplicht om per installatie
concrete transformatieplannen te maken in lijn met de Europese ambitie voor een schone,
circulaire en kimaatneutrale economie9.
Tot slot voegt de Commissie aan de reikwijdte enkele activiteiten toe die een belangrijke
negatieve impact zouden hebben op de gezondheid en het milieu. Zo stelt de Commissie
een verlaging voor van de drempelwaarde voor varkens- en pluimveehouderijen en worden
rundveehouderijen aan de reikwijdte toegevoegd. Hiermee valt het merendeel van de
Nederlandse veehouderijen onder de RIE. Verder worden onder de reikwijdte gebracht:
methaanuitstoot door veehouderijen, grootschalige batterijproductie, winning van industriële
en metaalhoudende mineralen, pyrolyse10 en een aantal nieuwe processen voor metaalbewerking. Tot slot zorgt de wijziging
van de Richtlijn Storten van Afvalstoffen ervoor dat er ook voor het storten van afval
BBT-conclusies worden opgesteld.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie stelt dat RIE-installaties ca. 20% van de totale verontreinigende EU-emissies
naar lucht en water uitstoten en 40% van de broeikasgasemissies. Ondanks de dalende
trend veroorzaken deze emissies in de EU nog steeds gezondheidschade ter waarde van
ca. € 277–433 miljard/jaar11. De Commissie wil daarom de volgende punten aanpakken: (1) Effectiviteit: onvoldoende
en inconsistente toepassing van emissie-eisen voor verontreinigende stoffen naar lucht
en water; (2) Innovatie: beperkt meenemen van innovaties; (3) Grondstoffengebruik
& chemicaliën: aanpakken van de beperkte bijdrage aan grondstoffenefficiëntie, circulaire
economie en gebruik van minder giftige chemicaliën; (4) CO2-reductie: aanpakken van de beperkte bijdrage aan CO2-reductie; (5) Toepassingsgebied: is beperkt en verouderd. De impact assessment van
de Commissie gaat in op de verschillende wijzen waarop de herziening van de RIE op
effectieve en efficiënte wijze kan bijdragen aan bovengenoemde knelpunten, de ambitie
van nulvervuiling12 en de EU Green Deal. De verschillende wijzigingsopties zijn afgezet tegen de huidige
RIE met voortschrijdende ontwikkeling van de BREFs. Zonder aanpassing van de RIE wordt
verwacht dat de genoemde vijf knelpunten blijven bestaan of er maar beperkte verbetering
optreedt. Volgens de Commissie stelt het nu voorliggende voorstel de EU in staat om
de aanzienlijke milieu-uitdagingen van (agro-)industriële activiteiten van de komende
deccenia aan te pakken.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De RIE is in Nederland geïmplementeerd in o.a. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
en de Wet Milieubeheer en straks de Omgevingswet (incl. bijbehorende lagere regelgeving).
De Richtlijn Storten van afvalstoffen is geïmplementeerd in de Wet Milieubeheer.
Het kabinet zet zich middels de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)13 in voor het bevorderen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Door industriële
emissies te verminderen levert de RIE een belangrijke bijdrage aan lucht-, water-
en bodemkwaliteit en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit. Daarnaast
zet het kabinet zich middels het Nationaal Milieuprogramma (NMP)14 in voor het schoner en gezonder maken van water, lucht en bodem en het terugdringen
van ernstige milieuhinder. Het kabinet werkt, met het nationale Zeer Zorgwekkende
Stoffenbeleid15, met prioriteit aan het uitfaseren (of indien nog niet mogelijk: minimaliseren) van
directe emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen. Met dit beleid wordt in Nederland
het stoffenbeleid en emissiebeleid aan elkaar verbonden. Nederland zet zich ervoor
in om een dergelijke koppeling in EU-regelgeving te verankeren. Het voorstel van de
Commissie geeft hiertoe de eerste aanzetten, maar deze kunnen nog worden versterkt.
De uitvoering van de richtlijn inzake de Nationale Emissie Plafonds16 ligt op koers, waardoor Nederland vrijwel zeker zal voldoen aan de emissiereductiedoelstellingen
voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, vluchtige koolwaterstoffen, fijnstof (PM2,5)17 en ammoniak18. Via het Schone Lucht Akkoord19 zet het kabinet, met mede-overheden, in op een permanente verbetering van de Nederlandse
luchtkwaliteit. Met als doel 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 uit
binnenlandse bronnen.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is positief over het voorstel waarin de RIE wordt aangescherpt. Het algemene
beeld is dat de RIE een goed werkbare richtlijn is die tot forse emissiereductie van
verontreinigende stoffen heeft geleid. Dit neemt niet weg dat er verbeteringen mogelijk
zijn. Het kabinet is verheugd dat diverse aanpassingen waarvoor het heeft gepleit20 in dit voorstel terugkomen.
Het kabinet ondersteunt het expliciet benoemen van het vergunnen aan de onderkant
van de emissierange voor de industrie (lage waarde), wat tot minder emissies leidt.
Dit sluit aan bij staand kabinetsbeleid21 voor de industrie en draagt bij aan een gelijk speelveld in Europa. Hetzelfde geldt
voor het verduidelijken van de regels over het afwijken van BBT-conclusies. Dit maakt
het voor het bevoegd gezag makkelijker om vergunnningen aan te scherpen.
Het kabinet staat positief tegenover betere informatievoorziening over de RIE-installaties,
zoals de online publicatie van (een samenvatting van) de vergunning en meetresultaten.
Het kabinet zal zich er voor inzetten om verdere uitwerking (opstellen EU-brede formats)
zo veel mogelijk aan te laten sluiten op bestaande Nederlandse initiatieven22. Verder vindt het kabinet een goede afstemming tussen relevante overheden (incl.
andere lidstaten) een belangrijk uitgangspunt.
Het kabinet ondersteunt de versterking van de RIE ten aanzien van inspraak bij actualisering
van vergunningen voor RIE-installaties naar aanleiding van het besluit van de Meeting
of the Parties in het kader van het Verdrag van Aarhus23. Hierdoor zijn alle noodzakelijke bijstellingen van een vergunning vatbaar voor publieke
inspraak en is daarbij rechtsbescherming van toepassing. Daarnaast zijn er echter
ook enkele bepalingen opgenomen over publieke informatie, inspraak en toegang tot
de rechter die leiden tot dubbele implementatie24 of waarbij een verwijzing in de preambule volstaat. Het kabinet zal dit aankaarten
bij de Commissie.
Het kabinet is in het algemeen positief over het toevoegen van bepalingen die zien
op het geval van niet naleven van de vergunningvoorschriften of regelgeving. Daarbij
lijkt het erop dat het voorstel voor het recht op compensatie bij gezondheidsschade
aansluit bij nationale regelgeving. Het kabinet heeft hierover nog wel enkele vragen,
bijvoorbeeld over de reikwijdte, uitvoerbaarheid en nadere uitwerking. De voorgestelde
bepalingen gaan naar de mening van het kabinet verder dan noodzakelijk om toegang
tot de rechter in de lidstaten te verzekeren, omdat de lidstaten al gebonden zijn
aan het Verdrag van Aarhus. Bij voorkeur moet vermeden worden dat er per sectorregelgeving
telkens een ander regime gaat gelden. Additionele regels over toegang tot de rechter
zorgen voor een toenemende ingewikkeldheid van het stelsel, dit komt de transparantie
voor de burger niet ten goede. Het kabinet staat overigens positief tegenover voorstellen
die gericht zijn op een meer consistente implementatie van de RIE in lidstaten, omdat
dit bijdraagt aan verdere emissiereductie en een gelijk speelveld binnen de EU.
Het kabinet steunt het voorstel van de Commissie voor het beter betrekken van opkomende
technieken met een betere milieuprestatie en het faciliteren van de industrie bij
het ontwikkelen van dergelijke technieken. Het kabinet is benieuwd naar de verdere
uitwerking van het innovatie centrum INCITE en het effect van de maatregelen om een
toekomstgerichte blik beter te integreren in het proces van BBT-vaststelling. Tot
slot zal het kabinet de Commissie vragen in hoeverre er aansluiting wordt gezocht
met het EU Environmental Technology Verification (ETV) programma om onnodige dubbeling
te voorkomen. Het kabinet zal bij de Commissie aankaarten dat het INCITE ook kan bijdragen
aan preventie van emissies (bijv. door vermindering van gebruik van zorgstoffen),
het stimuleren van benutting van restproducten in circulaire clusters en ketens en
het benoemen van onderzoeksprioriteiten voor Horizon Europe of haar opvolger. Het
kabinet ondersteunt het voorstel om te komen tot een snellere implementatie van beter
presterende innovatieve technieken zodra deze beschikbaar zijn. De Commissie ziet
evenwel geen mogelijkheid om de cyclus om de BREF´s te herzien – die nu wel 8–12 jaar
kan bedragen – in te korten. De Commissie wijst daarbij op de zorgvuldigheid die in
acht moet worden genomen. Het kabinet zal er echter op aan blijven dringen dat deze
cyclus wel significant korter wordt zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de zorgvuldigheid
waarmee dit gebeurt.
Het kabinet staat positief tegenover de verbeterde aanpak van lozingen op het riool.
Het is belangrijk om de capacitieit van rioolwaterzuiveringen mee te nemen in de vergunningverlening
voor indirecte lozingen. Belangrijk hierbij is dat volgens het «vervuiler betaalt
principe» de kosten voor eventuele vergaande zuivering van industriele stoffen op
de rioolwaterzuiveringen voor rekening zijn van de industrie en niet worden afgewenteld
op burgers/consumenten.
Het kabinet staat positief tegenover een betere koppeling van de RIE aan REACH. Door
de koppeling zullen de risico’s van RIE-installaties die chemicaliën gebruiken en
emiteren beter worden afgedekt. De bijdrage van ECHA aan het opstellen van BREFs zal
naar mening van het kabinet de kwaliteit van de BREFs, met name voor de chemische
sector, verbeteren. Verder geeft het voorstel de mogelijkheid om, wanneer een stof
als schadelijk voor mens of milieu wordt geïdentificeerd in EU regelgeving en daardoor
wordt toegevoegd onder annex II van de PRTR verordening (bijvoorbeeld Substances of Very High Concern25), maatregelen te treffen tegen emissies van deze stof. Dit sluit aan bij het Nederlandse
Zeer Zorgwekkende Stoffenbeleid. Nederland zal zich inzetten om de koppeling tussen
emissie- en stoffenbeleid verder te versterken.
Met het milieubeheerssysteem wordt straks op eenduidige wijze per installatie vastgelegd
hoe circulariteit concreet vorm krijgt en worden mogelijke preventieve maatregelen
om de aanwezigheid en het gebruik van zorgstoffen te voorkomen of minimaliseren. Dit
kan bijdragen aan het realiseren van emissiereductie. Aandachtspunt voor het kabinet
is op welke wijze ook breder gekeken kan worden dan de installatie alleen. Immers,
veel industriële clusters hebben geïntegreerde plannen om productieprocessen milieuvriendelijker
te maken; in dat geval kunnen installaties niet afzonderlijk van elkaar worden beoordeeld.
Daarnaast zou het benutten van elkaars restproducten gestimuleerd kunnen worden. Het
kabinet staat ook positief tegenover de versterkte inzet in de RIE op grondstoffenefficiëntie
(bijv. waterefficiëntie en -hergebruik). Concrete invulling van de nieuwe thema’s
zal gestalte moeten krijgen middels aanscherping van de betreffende BREFs en middels
vergunningen. Dit sluit onder meer aan bij de wens industrieel watergebruik beter
in beeld te brengen in het kader van zuinig omgaan met water en het Deltaprogramma
Zoetwater.
Het kabinet steunt de voorstellen om meer te gaan sturen op CO2-reductie. Hoewel er vanuit het Europese systeem voor emissiehandel (EU ETS) al een
stimulans is voor CO2-reductie, kunnen eisen aan de energie-efficiëntie van RIE-installaties zorgen voor
een extra impuls en een beter level playing field in de EU. Verder ziet het kabinet dat er kansen liggen in de samenhang tussen klimaat-
en milieubeleid (bijv. bij efficiency, substitutie van fossiele grond/brandstoffen
en elektrificatie van productieprocessen). Aandachtspunt is het integraal bekijken
van het totaal aan milieueffecten, aangezien bepaalde emissiereducerende technieken
energie kosten en daardoor zouden kunnen leiden tot extra CO2-uitstoot. Het kabinet zal bij de verdere uitwerking van dit voorstel focussen op
het voorkomen van negatieve effecten en aandacht hebben voor de praktische uitvoerbaarheid.
In het algemeen staat het kabinet positief tegenover de ambitie om meer industriële
activiteiten onder de reikwijdte van de RIE te brengen, wanneer deze een belangrijke
impact hebben op gezondheid en milieu en deze in verhouding staat tot de lasten. Daarnaast
wordt er door het verlagen van de drempelwaarde voor varkens- en pluimveehouderijen
naar verwachting het level playing field in Europa verbeterd. Ook staat het kabinet positief tegenover het toevoegen van rundveehouderijen
en methaan vanwege de te verwachten milieuwinst. Deze voorstellen kunnen ondersteunend
zijn aan het Nationaal Klimaatbeleid en de integrale en brongerichte emissiereductieopgave
in de veehouderij. Voor de veehouderijen wil de commissie een lichter vergunningenregime
instellen. Dit zal door de Commissie op een later moment verder uitgewerkt worden
in een onderliggende regeling. De gevolgen van de wijzigingen voor veehouderijen zijn
daarom nu nog lastig in te schatten. Zo is het bijvoorbeeld onduidelijk welke verplichtingen
gaan gelden voor veehouderijen, bijvoorbeeld waar het gaat over het milieubeheerssysteem.
Aangezien het lichtere regime wordt ingevoerd om de administratieve lasten zo laag
mogelijk te houden, wordt er vanuit gegaan dat dit betekent dat alleen hoofdstuk VIa
van de RIE van toepassing is op veehouderijen. Het kabinet zal de Commissie vragen
om dit te verduidelijken. Het kabinet zal actief inbreng leveren op de uitwerking
van de regels ten aanzien van veehouderijen mede aan de hand van in Nederland opgedane
ervaringen met ammoniakreducerende maatregelen.
Het kabinet staat positief tegenover het toevoegen van de overige activiteiten, zoals
grootschalige productie van batterijen, pyrolyse en enkele processen voor metaalbewerking.
Nederland had liever gezien dat ook grootschalige aquacultuur onder de reikwijdte
was gebracht. Deze sector heeft een belangrijke impact op (mariene) wateren. De impact
assessment van de Commissie is op dit punt niet duidelijk. Het kabinet zal hiervoor
aandacht vragen in de onderhandelingen.
Tot slot heeft het kabinet geen bezwaar tegen de wijziging van de Richtlijn Storten
van Afvalstoffen die ervoor zorgt dat er voor het storten van afval BBT-conclusies
kunnen worden opgesteld. In de optiek van het kabinet zijn er geen BBT-conclusies
voor stortplaatsen nodig, omdat BBT nu al afdoende is geregeld in de Richtlijn Storten
van Afvalstoffen en in het Nederlandse BBT-document (Handreiking methaanreductie stortplaatsen).
De aanpassing zorgt echter voor een betere aansluiting op de RIE, wat mogelijk toegevoegde
waarde heeft.
De Tweede Kamer verzoekt met de motie van het lid Van Raan26 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart
in brede zin. Het kabinet kijkt hierbij naar vier aspecten: kwaliteit van leven voor
huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
effecten en de kosten- en batenverdeling. Voor de RIE beoordeelt het kabinet de effecten
op alle vier de aspecten positief. Voor aspect «kwaliteit van leven voor huidige generaties»
voorziet het kabinet positieve effecten, doordat het voorstel volgens de Commissie
bijdraagt aan gezondheidswinst en het verbeteren van het milieu onder meer door het
terugdringen van vervuiling in lucht, water, en bodem. Ten aanzien het aspect «kapitaalvoorraden
voor toekomstige generaties» ziet het kabinet positieve effecten, daar het voorstel
onder meer zorgt voor een beter behoud van natuurlijk kapitaal, het terugdringen van
emissies, grondstoffenefficiëntie, het stimuleren van CO2-reductie en daarmee het tegengaan van klimaatverandering en bijbehorende extreme
weersverschijnselen. Ten aanzien van het derde aspect, grensoverschrijdende effecten,
acht het kabinet de effecten van het voorstel positief. Lucht- en watervervuiling
stopt niet bij de landsgrenzen. Ca. 40% van de luchtvervuiling in Nederland komt bijvoorbeeld
uit het buitenland. Een versterkte Europese inzet op verontreinigende emissies en
CO2-reductie zal een positief effect hebben op het verminderen van grens-overschrijdende
emissies. Ten aanzien van het vierde aspect, de verdeling van kosten en baten, ziet
het kabinet dat het voorstel uitvoering geeft aan het principe «de vervuiler betaalt»,
wat in essentie aansluit bij nationaal beleid. Het voorstel draagt bij aan de reductie
van milieuvervuiling voor zowel de mens als het milieu en is van groot belang voor
huidige en latere generaties.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Er bestaat brede overeenstemming onder lidstaten over een integrale en preventieve
aanpak van milieuvervuiling. Enkele lidstaten zijn kritisch over het voorstel voor
het reduceren van emissies van veehouderijen vanwege het belang van Europese voedselproductie
in relatie tot de Oekraïne crisis. Vanuit het Europese Parlement is onder andere te
horen dat de inspanningen van de Commissie om meer te sturen op de uitstoot door de
veehouderijsector een belangrijke stap is. Aan de andere kant zijn er in het Europese
Parlement ook zorgen over de Oekraïne crisis in relatie tot het voorstel voor het
opnemen van rundveehouderijen. De positie van het Europees Parlement is voor de overige
onderdelen van het voorstel nog onbekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192,
eerste lid, VWEU. Op grond van dit artikel is de EU bevoegd de activiteiten vast te
stellen die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191 VWEU te verwezenlijken.
Op grond van artikel 191 VWEU draagt het beleid van de Unie op milieugebied onder
meer bij aan het nastreven van het behoud, de bescherming en de verbetering van de
kwaliteit van milieu en de bestrijding van klimaatverandering. Het kabinet kan zich
vinden in de keuze voor deze rechtsgrondslag. Dit is tevens de rechtsgrondslag van
de RIE en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen. Op het terrein van milieu heeft de
EU een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub e, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De richtlijn heeft als doel om op doeltreffende
en efficiënte wijze het milieu en de gezondheid van mensen te beschermen tegen negatieve
gevolgen van verontreiniging door grote industriële installaties en veehouderijen.
Dit moet onder meer worden bereikt via een verruiming van het toepassingsgebied, via
vergunningen met scherpere emissie-eisen, alsmede de introductie van nieuwe technieken
en meer aandacht voorgrondstoffenefficiëntie, klimaat en circulaire economie via een
verplichting voor bedrijven om met een milieubeheerssysteem te werken. De voorstellen
sluiten aan bij dit doel met maatregelen ter bevordering van een schone, circulaire
en kimaatneutrale economie, hetgeen in overeenstemming is met de doelen van Europese
Verdragen. Lucht- en watervervuiling en de effecten van klimaatverandering stoppen
niet bij de landsgrenzen. Daarbij draagt een EU-brede aanpak ten aanzien van eisen
aan (agro-)industriële installaties bij aan een gelijk Europees speelveld. Bovendien
kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden.
Op basis hiervan acht het kabinet een EU-aanpak gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De richtlijn heeft als doel om op doeltreffende
en efficiënte wijze het milieu en de gezondheid van mensen te beschermen tegen negatieve
gevolgen van verontreiniging door grote industriële installaties en veehouderijen.
Uit de gegevens van de Commissie blijkt dat de schade aan gezondheid en milieu van
(agro-)industriële installaties nog steeds ca. € 277– 433 miljard per jaar bedraagt. De voorgestelde
wijzigingen zijn geschikt om het milieu en de gezondheid beter te beschermen. Dit
gebeurt onder andere door de effectiviteit van de RIE te verbeteren door bijvoorbeeld
scherpere emissie-eisen in vergunningen, maar ook door het toevoegen van activiteiten
onder de reikwijdte van de richtlijn die een belangrijke negatieve impact op milieu
en gezondheid hebben zoals winning van industriële en metaalhoudende mineralen, pyrolyse
en een aantal nieuwe processen voor metaalbewerking. Ten aanzien van de aanpassing
en de verruiming van de reikwijdte voor veehouderijen is van belang dat het voorstel
voor dit lichtere regime is gelegen in het zo laag mogelijk houden van de administratieve
lasten voor deze groep. Dit wordt door het kabinet omarmd.
De afzonderlijke bepalingen over toegang tot de rechter in secundaire wetgeving zijn
voor het kabinet een aandachtspunt ten aanzien van de proportionaliteit van het voorstel.
Deze bepalingen gaan naar de mening van het kabinet verder dan noodzakelijk is om
toegang tot de rechter in de lidstaten te verzekeren, omdat de lidstaten al gebonden
zijn aan het Verdrag van Aarhus. Een minder verstrekkend alternatief zou kunnen zijn
om op dit punt te volstaan met in de preambule van de RIE naar het Verdrag van Aarhus
te verwijzen. Dit om te vermijden dat er per sectorregelgeving telkens een ander regime
gaat gelden. Additionele regels over toegang tot de rechter zorgen voor een toenemende
ingewikkeldheid van het stelsel, dit komt de transparantie voor de burger niet ten
goede.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie geeft aan dat er voor het EU Directoraat-Generaal Milieu (DG Milieu)
in de periode vanaf 2024 t/m 2027 en daarna in totaal ca. € 10,6 miljoen nodig is
om de benodigde expertise te financieren voor het nieuwe innovatiecentrum INCITE,
het opstellen van (nieuwe) BREFs en extra medewerkers om de werkzaamheden voor de
RIE door het EU DG Milieu goed uit te kunnen blijven voeren. De Commissie stelt voor
om dit te financieren uit het budget van «Circulaire economie en kwaliteit van leven».
Het kabinet staat in het algemeen kritisch tegenover extra FTE’s in het ambtelijk
apparaat van de EU. Het kabinet ziet echter ook dat de snelheid van de herziening
van BREFs achterblijft bij de Europees afgesproken herzieningsfrequentie en de Nederlandse
ambitie.
Voor het European Chemicals Agency (ECHA) wordt verwacht dat er in totaal ca. € 2,5
miljoen nodig is in de periode 2024 t/m 2027 voor de betrokkenheid bij de BREF herzieningen
en informatie ontwikkeling over risico’s van verschillende chemicaliën. Voor wat betreft
de kosten voor ECHA geeft de Commissie aan dat de toename van kosten wegvalt tegen
een kostenverlaging elders in het programma LIFE van het budget van «Circulaire economie
en kwaliteit van leven».
Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de
ontwikkeling van de administratieve uitgaven in het geval van eventuele FTE-toenames
binnen de Commissie in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De Commissie schat de totale administratieve lasten van het voorstel op EU-niveau
op € 265–509 miljoen/jaar voor overheden. Daarbij geeft de Commissie aan dat deze
lasten getemperd zijn doordat met dit voorstel voor veehouderijen ook een lichter
vergunningstelsel wordt geïntroduceerd met een administratieve lastenverlaging als
gevolg. Met het voorstel introduceert de Commissie verschillende nieuwe verplichtingen,
zoals het toevoegen van nieuwe activiteiten en de uitbreiding van inspraak en toegang
tot de rechter. De impact assessment van de Commissie biedt geen inzicht in de financiële
consequenties, uitvoeringslasten en gevolgen voor toezicht en handhaving in lidstaten.
De verwachting is dat dit financiële consequenties heeft voor de Nederlandse overheid.
Voor het bevoegde gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (provincies,
gemeenten en daarmee de omgevingsdiensten) zullen de verschillende nieuwe verplichtingen
naar verwachting tot extra lasten leiden. Dit onder meer als gevolg van de voorgestelde
verplichte publicatie op internet van een samenvatting van de vergunning en de resultaten
van emissie monitoring en als gevolg van het opnemen in de vergunning van eisen voor
grondstoffeneffiëntie. De uitbreiding van de RIE met nieuwe activiteiten zorgt ervoor
dat het voor het bevoegd gezag gemakkelijker wordt om BBT vast te stellen. In plaats
van dit per bevoegd gezag zelf te toen, zal er straks gebruik gemaakt kunnen worden
van de Europese BREF-ranges. Dit is potentieel een lastenverlichting. Daarnaast wordt
er door de Commissie een verlichting in administratieve lasten verwacht als gevolg
van een lichter vergunningsstelsel voor veehouderijen. Er zullen ook financiële consequenties
zijn voor de rijksoverheid door de aanpassingen rondom de BREFs, zoals een bredere
scope en een snellere herziening en mogelijk benodigde extra personele capaciteit.
De precieze budgettaire gevolgen van het pakket zijn in deze fase nog niet bekend
en afhankelijk van verdere Europese besluitvorming en uitwerking en nadere nationale
politieke keuzes bij de uitwerking en implementatie. Bij de Commissie zal aandacht
worden gevraagd voor de financiële consequenties en zal worden gevraagd om de doelen
te behalen op een lastenluwe wijze door bijvoorbeeld naar alternatieven te kijken
om de lasten zoveel mogelijk te beperken. Het definitieve oordeel van het kabinet
over de wenselijkheid van dit voorstel ten aanzien van veehouderijen zal volgen zodra
de financiële consequenties voor Nederland in beeld zijn gebracht middels een impact
assessment. Dit kan pas na de uitwerking door de Commissie van de voorstellen op dit
gebied. Het impact assessment zal zich naar verwachting richten op toetsing van administratieve
lasten, kosten, investeringen, implementatietijd vergunningen en effectiviteit van
emissiereductie. De Tweede Kamer zal hierover geïnformeerd worden.
Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e)
departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. Daarbij moet ook rekening
gehouden te worden met eventuele budgettaire gevolgen voor medeoverheden.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De nieuwe verplichtingen voor het bedrijfsleven, zoals scherpere emissie- en grondstoffenefficiëntie
eisen en de toevoeging van nieuwe activiteiten aan de reikwijdte van de RIE, kunnen
in bepaalde gevallen tot extra financiële lasten leiden. Voor de industrie in Nederland
is het vergunnen van emissie eisen voor lucht aan de onderkant van de BREF-range al
sinds 2020 een maatregel in het Schone Lucht Akkoord. Voor veehouderijen geldt deze
afspraak niet, maar wordt al wel in het kader van het Schone Lucht Akkoord gestimuleerd.
In het kader van het Klimaatakkoord en de stikstofaanpak zijn er in Nederland al stimuleringsmaatregelen
bijvoorbeeld voor stalinnovaties. Investeringen in energiebesparing verdienen zich
in beginsel over langere periode terug. Daarnaast kan een voorloperspositie verdienpotentieel
opleveren voor het Nederlandse bedrijfsleven door bijvoorbeeld het exporteren van
kennis op dit gebied. Het bestaande milieubeheerssysteem wordt uitgebreid met een
transformatieplan per installatie. Bij de uitwerking door de Commissie van de transformatieplannen,
zal het kabinet actief inbreng leveren met het oog op een lastenluwe uitwerking. Aandachtspunt
zal zijn op welke wijze breder gekeken kan worden dan de installatie alleen. De totale
administratieve lasten van het voorstel worden door de Commissie geschat op € 356–600
miljoen/jaar voor de industrie binnen de EU. Het kabinet zet in op het voorkomen van
dubbele informatieuitvragen en zal hier in de uitwerking van het voorstel blijvend
op letten.
De baten voor de gezondheid door het vergroten van de effectiviteit van de RIE worden
op EU niveau geschat tussen de € 0,9 tot € 2,8 miljard/jaar met jaarlijkse kapitaal-
en operationele kosten voor het EU bedrijfsleven van ca. € 210 miljoen/jaar. Het verbreden
van de reikwijdte van de RIE op het gebied van veehouderijen levert naar verwachting
een reductie op van methaan en ammoniak emissies met baten voor de gezondheid die
op EU niveau worden geschat tussen € 5,5 en € 9,2 miljard/jaar. De nalevingskosten
hiervan worden geschat op € 265 – 812 miljoen/jaar voor de gehele EU. De verwachting
is dat de voorstellen geen regeldruk voor burgers oplevert.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Enerzijds blijkt uit de impact assessment van de Commissie dat niet wordt verwacht
dat, daar waar het gaat om de maatregelen om de effectiviteit van de RIE te verbeteren,
de herziening van de RIE een significante impact zal hebben op de concurrentiepositie
van de EU wereldwijd. Voor andere wijzigingen blijkt uit de impact assessment dat
de gevolgen voor de concurrentiekracht lastig in te schatten zijn. Onder andere doordat
eisen ten aanzien van broeikasgasreductie en circulairiteit ook onderdeel uitmaken
van andere reeds bestaande regulering. Een voorloperspositie kan verdienpotentieel
opleveren door bijvoorbeeld het exporteren van kennis op dit gebied. De wijzigingen
ten aanzien van veehouderijen zouden een negatief effect kunnen hebben op de concurrentiepositie
van de EU in de wereld, maar zal er ook voor zorgen dat de EU een koploperpositie
inneemt in de wereld bij duurzamere vleesproductie. De Commissie geeft aan dat hier
weinig informatie over beschikbaar is, maar verwacht desondanks dat de potentiële
negatieve impact beperkt zal zijn. Tot slot verwacht de Commissie dat de algehele
verbeterde milieuprestaties ook operationele en concurrentievoordelen opleveren voor
de middellange tot langere termijn, bijvoorbeeld door verhoogde energie-efficiëntie.
Het kabinet onderschrijft dit. Nederland en de EU zullen naar verwachting minder grondstoffen
verbruiken en als gevolg daarvan minder afhankelijk zijn van geïmporteerde grondstoffen.
Tevens kan een versterkte focus op energiebesparing in de EU bijdragen aan verdere
investeringen en innovaties door Europese bedrijven, waardoor hun internationale concurrentiekracht
verder toeneemt. Volgens het kabinet kan de verbreding van de reikwijdte voor veehouderijen,
zonder effectieve duurzaamheidsparagrafen in handelsakkoorden en goede handhaving
daarvan, een negatief effect hebben op de concurrentiepositie van de EU in de wereld.
Wat betreft de geopolitieke gevolgen, biedt de RIE een positieve impuls voor het behalen
van de doelen op het gebied van een schone, duurzame, klimaatneutrale en circulaire
economieën en derhalve voor een mondiale voortrekkersrol voor Nederland en de EU op
dit gebied.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Voor de implementatie van het voorstel zal wijziging van Nederlandse regelgeving nodig
zijn. De implementatie zal vooral in de Omgevingswet en onderliggende regelgeving
plaatsvinden. Bekeken moet worden of en welke regelgeving aangepast moet worden aan
artikel 79a (omkering bewijslast bij gezondheidsschade).
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Op verschillende onderdelen in de RIE krijgt de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen
vast te stellen. In artikel 5, vierde lid, krijgt de Commissie deze bevoegdheid voor
het vaststellen van een EU-breed format voor de samenvatting van de vergunning die
op internet gepubliceerd moet worden. In artikel 15a, tweede lid, krijgt de Commissie
de bevoegdheid om een meetmethode vast te stellen waarmee het bevoegd gezag kan beoordelen
of de emissiegrenswaarden voor lucht en water uit de vergunning worden nageleefd.
De Commissie wil hiermee een consistente implementatie en gelijk speelveld tussen
lidstaten bewerkstelligen en administatieve lasten verlagen. Verder krijgt de Commissie
in artikel 27a, eerste en vierde lid, de bevoegdheid nadere regelingen uit te werken
die nodig zijn voor het oprichten en in bedrijf te hebben van het innovatiecentrum
(INCITE). Met artikel 27d, vierde lid, krijgt de Commissie de bevoegdheid om een EU-breed
format vast te stellen voor het transformatieplan. Het kabinet acht toekenning van
deze bevoegdheid mogelijk, omdat het niet de vaststelling van essentiële onderdelen
betreft. Het kabinet kan zich vinden in het toekennen van deze bevoegdheden aan de
Commissie, omdat de verdere opzet en uitwerking nog om nadere bestudering vraagt die
aan de Commissie overgelaten kan worden. De keuze voor uitvoering ligt volgens het
kabinet voor de hand, omdat met deze handelingen wordt gewaarborgd dat de lidstaten
op een eenvormige manier gaan bijdragen aan het innovatiecentrum. De uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld door middel van de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5
van Verordening nr. 182/2011. Het kabinet kan zich vinden in deze procedure, aangezien
[het uitvoeringshandelingen met betrekking tot het milieu betreft (artikel 2(2)(b)(iii)
Verordening nr. 182/2011),
Ook krijgt de Commisie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen.
Artikel 70i, tweede lid, geeft de Commissie de bevoegdheid om per gedelegeerde handeling
exploitatievoorschriften voor veehouderijen op te stellen in lijn met BBT. Deze bevoegheid
zal voor een periode van vijf jaar gelden met stilzwijgende verlenging. De Commissie
heeft hiermee tot doel een lichter vergunningstelsel in te stellen voor veehouderijen
met bijbehorende lastenverlichting. Voor een gelijk speelveld binnen de EU is het
van belang dat hiervoor EU-breed exploitatievoorschriften worden opgesteld. Het kabinet
acht het mogelijk om dit via nadere regelgeving te regelen, omdat het niet om essentiële
onderdelen gaat. Mocht dit voorstel doorgang krijgen dan gaat de voorkeur van het
kabinet uit naar een uitvoeringshandeling in de RIE om de maatregelen voor de intensieve
veehouderij vast te stellen, dus via het comité en met gebruikmaking van de onderzoeksprocedure.
De motivatie hiervoor is dat het kabinet van mening is dat het hier gaat om de nadere
bepaling van de inhoud van de richtlijn om ervoor te zorgen dat deze in alle lidstaten
volgens gelijke voorwaarden wordt uitgevoerd en dat de betrokkenheid vooraf verzekerd
is. Een uitvoeringshandeling (artikel 291 WVEU) geeft het kabinet de beste mogelijkheid
om er voor te zorgen dat er overal in de EU betekenisvolle milieuvoorschriften gaan
gelden voor intensieve veehouderijen zonder dat het nationale beleid doorkruist wordt.
Tot slot krijgt de Commissie in artikel 74, eerste lid, de bevoegdheid gedelegeerde
handelingen vast te stellen tot aanpassing van bepalingen in de bijlagen van de RIE
om deze aan te laten sluiten bij wetenschappelijke en technische vooruitgang op basis
van BBT. De potentiële aanpassingen zien op enkele technische bepalingen voor stookinstallaties,
afval(mee)-verbrandingsinstallaties en activiteiten waarbij organische oplosmiddelen
worden gebruikt (o.a. emissiemonitoring, naleving emissiegrenswaarden). Bij deze aanpassingen
zullen de lidstaten geconsulteerd worden. Het kabinet kan zich vinden in het voorstel
om deze bepalingen actueel te houden en deze bevoegdheid te leggen bij de Commissie
met raadpleging van de relevante stakeholders, omdat hiermee vermeden wordt dat de
richtlijn zelf steeds herzien moet worden met de hieraan verbonden wetgevingslasten.
In artikel artikel 74, tweede lid27, krijgt de Commissie de bevoegdheid tot het toevoegen van (agro-)industriële activiteiten
aan bijlage I (activiteiten die onder de RIE vallen) en bijlage Ia (toepassingsbereik
veehouderijen). Op zich kan het kabinet zich vinden in deze aanpak, omdat deze enerzijds
voorkomt dat de richtlijn keer op keer gewijzigd moet worden Het kabinet heeft desalniettemin
enige twijfel of bijlage I en Ia inderdaad kunnen worden gezien als niet-essentiële
onderdelen omdat deze het toepassingsgebied van de richtlijn bepalen. Het kabinet
zal op dit punt verduidelijking vragen tijdens de onderhandelingen. Indien blijkt
dat de onderdelen waarop de Commissie een gedelegeerde handeling voorstelt volgens
het kabinet (na verduidelijking hierover) geen essentiële onderdelen betreffen, dan
kan het kabinet akkoord gaan met de voorgestelde bevoegdheidsdelegatie. Voor wat betreft
de keuze tussen gedelegeerde handelingen (artikel 290 VWEU) en uitvoeringshandelingen
(artikel 291 VWEU), acht het kabinet de keuze voor delegatie passend omdat deze handelingen
leiden tot een wijziging van de (bijlagen van de) basishandeling.
Alle bevoegdheidsdelegaties zijn goed afgebakend voor wat betreft doelstelling, inhoud
en termijn.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid.
De voorgestelde implementatietermijn is 18 maanden na inwerkingtreding van de RIE.
Dit is een gebruikelijke, maar vrij korte termijn. Het kabinet zal pleiten voor een
verlenging van deze termijn tot in ieder geval 24 maanden aangezien dat de termijn
is die in Nederland naar verwachting nodig zal zijn voor implementatie. Tevens zal
Nederland zorgvuldig bekijken hoe de voorstellen binnen een duidelijk tijdspad geïmplementeerd
kunnen worden, zodat de nieuwe groep bedrijven die onder de RIE gaan vallen, in staat
worden gesteld om te voldoen aan de gestelde verplichtingen.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In het voorstel is de algemene evaluatiebepaling van de RIE aangepast. Artikel 73
is geupdatet in die zin dat niet vanaf 2016, maar vanaf 2028 de uitvoering van de
RIE wordt geëvalueerd door de Commissie. Daarbij is de evaluatiefrequentie verlaagd
van eens in de drie jaar naar eens in de vijf jaar. Het kabinet vindt het verstandig
dat eens in vijf jaar de werking van bestaande regelgeving wordt geëvalueerd. De eerste
evaluatie zal plaatsvinden ca. 2 jaar nadat de aangepaste RIE in Nederlandse regelgeving
is geïmplementeerd.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Op voorhand is de verwachting dat de uitvoerbaarheid en effectiviteit van de RIE verbetert
door diverse verduidelijkingen en een meer consistente lijn EU-breed. Aan de andere
kant worden er nieuwe elementen aan de RIE toegevoegd bijvoorbeeld op het gebied van
circulaire economie (grondstoffenefficiëntie), CO2-reductie en afstemming met andere lidstaten wanneer er sprake is van grensoverschrijdende
effecten en zullen meer categorieën onder de werkingssfeer van de RIE worden gebracht.
Deze verbreding van werkingssfeer en reikwijdte zal zorgen voor nieuwe uitvoeringstaken.
Het kabinet zal bezien wie die extra uitvoeringstaken het beste kan uitvoeren.
Daarnaast kan het vergunnen van extra aspecten vragen oproepen in gevallen waarin
er op installatieniveau bijvoorbeeld een keuze gemaakt moet worden over emissie-eisen
en energie-efficiëntie in het geval dat deze op gespannen voet staan met elkaar. Het
kabinet zal hiervoor aandacht vragen bij de Commissie.
Over het algemeen is het kabinet positief over het voorstel van de Commissie gezien
het belang verdere stappen te zetten voor het behalen van milieu- en gezondheidswinst.
Aan de andere kant heeft het kabinet aandacht voor de aanvullende taken voor het bevoegd
gezag en zal bij de Commissie aandacht vragen voor de gevolgen die dit heeft voor
de bestuurlijke lasten.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De negatieve effecten van klimaatverandering worden disproportioneel gevoeld in ontwikkelingslanden.
De RIE draagt bij aan de afname van de broeikasgasemissies en draagt daarom bij aan
het beperken van deze negatieve effecten.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.