Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Westerveld en Van den Berge over de rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken
Vragen van de leden Westerveld en Van den Berge (beiden GroenLinks) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (ingezonden 30 juli 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming (ontvangen 25 september 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 3754.
Vraag 1 en 2
Kunt u de rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere
Zedenzaken (LEBZ) omschrijven?1
Klopt het dat deze expertisegroep het openbaar ministerie (OM) adviseert en onder
verantwoordelijkheid valt van de nationale recherche?
Antwoord 1 en 2
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College
van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn
verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair
samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise
op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie,
zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld,
om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en
zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie
geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog
te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan
tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen.
De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Officieren van justitie waren tot in 2016 conform de Aanwijzing Opsporing en Vervolging
inzake Seksueel Misbruik verplicht om de LEBZ in te schakelen ter beoordeling van
bepaalde operationele zedenzaken, voordat vervolgingsbeslissingen ten aanzien van
de beschuldigde werden genomen. Consultatie van de LEBZ was verplicht bij drie soorten
aangiften: aangiften die aspecten vertonen van hervonden herinneringen, aangiften
van seksueel misbruik gebaseerd op herinneringen van voor de derde verjaardag of aangiften
met aspecten van ritueel misbruik. Daarnaast was facultatieve consultatie van de LEBZ
mogelijk, bijvoorbeeld bij aangiften van seksueel misbruik dat naar voren komt tijdens
conflictscheidingen. Tussen 1999 en 2016 was de inzet van de LEBZ in diverse Aanwijzingen
vastgelegd en zijn de inzetcriteria enigszins gewijzigd. Sinds 2016 is de inzet van
de LEBZ vastgelegd in de Politie Instructie Zeden Kinderpornografie en Kindersekstoerisme.
Aanvankelijk legden officieren vrijwel alleen verplichte zaken ter beoordeling voor
aan de LEBZ, maar in de loop der tijd werden ook veel facultatieve zaken voorgelegd.
Het coördinatiepunt van de LEBZ is ondergebracht bij de Landelijke Eenheid van de
Nationale Politie.
Vraag 3
Klopt het dat de toelichtende tekst over de LEBZ op de website van de Politieacademie
recent is aangepast en dat daarbij de volgende zinsnede is verwijderd: «heeft als
voornaamste doel om onjuiste beschuldigingen op het gebied van seksueel misbruik te
herkennen en daarmee onterecht beschuldigden te beschermen tegen vervolging»? Zo ja,
waarom is deze passage van de website verwijderd? Betekent dit ook dat de rol, taken
en verantwoordelijkheden van de LEBZ veranderd zijn of veranderd gaan worden?
Antwoord 3
Het klopt dat deze zin recent is aangepast. De aangehaalde zin betrof een zin uit
de thesaurus van de Politieacademie en deed geen recht aan de bij antwoord 1 genoemde
omschrijving. Op 17 juli jl. is deze zin op verzoek van de LEBZ verwijderd en vervangen
door een zin die wel volstaat, namelijk «De LEBZ is een multidisciplinaire adviesgroep
die door de officier van justitie kan worden geconsulteerd om de feiten die door de
politie zijn verzameld in een zedenzaak nader te analyseren». De rol, taken en verantwoordelijkheden
van de LEBZ zijn niet veranderd.
Vraag 4 en 5
Klopt het dat er sinds het verschijnen van het onderzoeksrapport van de werkgroep
Ritueel Misbruik in 1994, nooit meer grootschalig en onafhankelijk onderzoek is gedaan
in Nederland naar het al dan niet bestaan van netwerken waarin seksueel misbruik met
rituele kenmerken plaatsvindt?
Bent u op de hoogte van het pleidooi van mr. Hulsenbek, voormalig voorzitter van de
werkgroep Ritueel Misbruik, om ruim 25 jaar na dato opnieuw een grootschalig, onafhankelijk
onderzoek te laten doen naar het al dan niet bestaan van ritueel misbruik2? Bent u het ook eens met dit pleidooi?
Antwoord 4 en 5
Het klopt dat er lang geleden onderzoek is gedaan naar het bestaan van netwerken met
rituele kenmerken. Echter, zijn er sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden,
door de LEBZ 900 zaken behandeld. Daarin was er in circa 25 zedenzaken sprake van
aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Dit
is voor mij nu geen aanleiding om een onderzoek te starten.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de
Kamervragen van de leden van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving
bij kinderen3, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht
te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen.
Vraag 6
Bent u ervan op de hoogte dat de Duitse Nationaal Commissaris tegen Kindermisbruik,
Johannes-Wilhelm Rörig, ervan overtuigd is dat ritueel, seksueel misbruik in Duitsland
bestaat4? Bent u bereid met uw Duitse ambtgenoten en dhr. Rörig in gesprek te gaan over hoe
zij de onderzoeken naar seksueel misbruik in den brede, en de specifieke onderzoekscommissie
naar ritueel misbruik in het bijzonder, hebben opgezet?
Antwoord 6
Ik zal contact leggen om te vernemen hoe het onderzoek is opgezet. Zoals ik onder
antwoord bij vraag 5 heb aangegeven zie ik vooralsnog in de Nederlandse situatie geen
aanleiding een onderzoek te starten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.