Brief regering : Kabinetsreactie WRR-rapport ‘Goede Zaken. Naar een grotere maatschappelijke bijdrage van ondernemingen’
32 637 Bedrijfslevenbeleid
Nr. 635 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 april 2024
In deze brief reageer ik namens het kabinet op het rapport «Goede Zaken. Naar een
grotere maatschappelijke bijdrage van ondernemingen» van de Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid (WRR) dat op 14 september 2023 verscheen. Het kabinet is
de WRR zeer erkentelijk voor het uitgebreide rapport. Het beleid dat bedrijven raakt
is veelomvattend, en daarmee ook de reikwijdte van dit rapport. Het gaat om beleid
dat raakt aan bedrijven gericht op onder andere innovatie en concurrentie, het ondernemersklimaat,
het milieubeleid, leefomgeving, circulariteit, het arbeidsmarktbeleid en het gezondheidsbeleid,
zowel op lokaal, nationaal als Europees niveau. In het vervolg van deze brief wordt
dit beleid tezamen aangeduid met «beleid ten aanzien van bedrijven».
Dit kabinet is demissionair. Het is daarom aan een nieuw kabinet om met deze aanbevelingen
in de hand aanvullende keuzes te maken ten aanzien van het beleid dat bedrijven raakt.
In deze brief licht het kabinet wel toe welke overwegingen er spelen bij het beleid
dat raakt aan bedrijven, hoe het kabinet deze weegt en welke recente verkenningen
er zijn met opties voor de toekomst.
I. Samenvatting aanbevelingen WRR-rapport
De WRR stelt dat we de grote maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan op het
gebied van klimaat, arbeidsmarkt, natuur, gezondheid en toekomstig verdienvermogen
niet kunnen oplossen zonder succesvolle ondernemingen. De kernboodschap uit het rapport
is dat we bedrijven hard nodig hebben om deze maatschappelijke opgaven te behalen,
maar er worden op dit moment kansen gemist om ondernemingen meer te laten bijdragen
aan deze opgaven.
De WRR constateert ook de noodzaak dat ondernemingen in een breder maatschappelijk
perspectief bezien moeten worden. De maatschappelijke betekenis en invloed van bedrijven
reikt namelijk verder dan alleen economische belangen. Het is volgens de WRR nog te
makkelijk voor bedrijven om schadelijke activiteiten af te schuiven op de maatschappij.
Daarbij zijn er ook belemmeringen die grotere maatschappelijke bijdragen in de weg
staan. Dit kunnen benodigde grote investeringen zijn, complexe mondiale ketens of
vaste consumptiepatronen die overstappen naar duurzamere en gezondere consumptie in
de weg staan. Bovendien stelt de WRR dat de overheid niet altijd voldoende oog heeft
voor de realiteit van ondernemingen en te veel focust op van bestaande belangen.
Het rapport bevat drie hoofdaanbevelingen:
1. Laat goede zaken lonen: zet in op ambitieuze combinaties van beprijzen en normering
en versterk regie over regulering en toezicht.
2. Wees terughoudend met financiële steun: heroverweeg subsidies en fiscale regelingen
en bied steun alleen als een tijdelijk zetje nodig is voor het ontwikkelen van maatschappelijke
oplossingen.
3. Ontketen investeringen voor transities: maak inkoop-en aanbestedingsbeleid meer opgavegericht
en creëer een publiek-private investeringsbank.
Naast dit rapport van de WRR zijn er recentelijk een aantal adviezen verschenen die
raken aan het beleid rondom bedrijven, waaronder «Brede Welvaart in elke regio» (Planbureau
voor de Leefomgeving)1, Beleidsadvies «Gezond opgroeien, wonen en werken» (Sociaal-Economische Raad)2, advies «In dienst van de toekomst: van optimalisatie naar transformatie» (Adviesraad
voor wetenschap, technologie en innovatie)3. Het kabinet kiest ervoor om vanwege specifieke aandachtspunten separaat op deze
adviezen te reageren, waarbij het kabinet deze uiteraard in samenhang beschouwt.
II. Kernboodschap kabinet
In deze paragraaf geef ik een overkoepelende reactie op de adviezen uit het WRR-rapport.
Daarna ga ik in op de specifieke adviezen van de WRR.
Het kabinet onderschrijft de boodschappen van de WRR dat Nederland voor een aantal
grote opgaven staat op het gebied van onder meer klimaat, gezondheid, demografie,
arbeidsmarkt en het toekomstige verdienvermogen. En dat bedrijven veel creatief en
innovatief vermogen bezitten waarmee zij onmisbaar zijn om de maatschappelijke uitdagingen
succesvol op te pakken. Zonder bedrijven geen medicijnen, voedsel, energietransitie
en banen. En zonder bedrijven dus ook geen zoutreductie in voedingsmiddelen, gezonder
aanbod in de schappen, groenere energie en duurzamere medicijnproductie.
In het verlengde hiervan ziet het kabinet dat veel bedrijven al in meer of mindere
mate bijdragen aan deze uitdagingen en waardeert dat ook. Een toenemend aantal bedrijven
voelt dat een maatschappelijke bijdrage en het verminderen van de negatieve impact
onderdeel is van hun «license to operate». Maar er is ook nog veel ruimte voor verbetering.
Een aantal voorbeelden zijn: verminderen van de impact van bedrijven op de leefomgeving
en de gezondheid van omwonenden, verminderen van ongezond voedselaanbod en de verleiding
daartoe, versnellen van de overgang naar duurzame (herbruikbare) producten en het
verkleinen van de tweedeling op de arbeidsmarkt met oog voor goede arbeidsomstandigheden.
Doelen van individuele bedrijven zijn niet altijd in lijn met maatschappelijke doelen.
Dit kan ontstaan door positieve en negatieve externe effecten en nieuwe ontwikkelingen
en wensen in de maatschappij. Anders gezegd: voor de maatschappij goed zakendoen loont
niet altijd (voldoende) voor de ondernemer. En zo ook het tegenovergestelde: wat financieel
goed loont voor de ondernemer kan negatief zijn voor individuen, regio’s of de maatschappij
als geheel. Een individuele ondernemer is, door de context waarin hij/zij onderneemt
– met consumenten, concurrenten en leveranciers – niet altijd in staat om dit zelfstandig
te veranderen, ook al zouden veel bedrijven dit wel willen. Ondernemers hebben uiteraard
wel eigen verantwoordelijkheid en dienen zorgvuldig te handelen. Soms kan de overheid
onbedoeld de maatschappelijke bijdrage van ondernemingen afremmen, bijvoorbeeld in
de vorm van regeldruk.
Het is aan de overheid om hier kaders voor aan te geven om de doelen van ondernemers
en maatschappij op één lijn te brengen, zo veel mogelijk een gelijk speelveld te creëren
en te zorgen voor een sterk ondernemersklimaat waarbij de randvoorwaarden op orde
zijn. De overheid kan prikkels ontwikkelen die bedrijven sturen om structureel bij
te dragen aan nationaal en internationaal gestelde doelen. Er is een structurele en
consistente inzet nodig van normeren en beprijzen om significant bij te dragen aan
maatschappelijke uitdagingen en de noodzaak om internationaal vastgestelde doelen
hierop te halen, zoals Fit for 55 in de EU en de doelen van de COP Biodiversiteit
Montreal. Dit is geen eenvoudige opgave, mede door de schaarste aan onder andere arbeid,
fysieke ruimte en stikstofruimte die tot keuzes dwingt.
In het Perspectief op de Nederlandse Economie4 schets ik de richting van de economie om ons land zo welvarend en toekomstbestendig
mogelijk te maken. Brede welvaart staat hierin centraal. Het aanpakken van maatschappelijke
uitdagingen is het centrale uitgangspunt en is uitgewerkt in de vier pijlers: innovatief,
duurzaam, weerbaar en iedereen profiteert. Dit kabinet heeft al een aantal stappen
gezet om samen met bedrijven de maatschappelijke uitdagingen die de WRR aankaart aan
te pakken. Het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie5, het Nationaal Plan Energiesysteem6, het missiegedreven innovatiebeleid7, de Nationale Technologiestrategie8, meerdere uitwerkingen van klimaatbeleid9 en de Actieagenda Industrie en omwonenden10 zijn hier enkele voorbeelden van. Daarnaast werk ik met de Strategische agenda voor
het ondernemersklimaat aan het verbeteren van de randvoorwaarden om ondernemers de
ruimte te geven voor vernieuwing en groei11. Verder is met steun van sociale partners een arbeidsmarktpakket opgezet, die nu
verder wordt uitgewerkt in wet- en regelgeving.
Het is van cruciaal belang om rekening te houden met de internationale context waarin
veel bedrijven opereren en zo veel mogelijk op internationaal niveau een gelijk speelveld
te creëren. Dit is voor het kabinet een zwaarwegende factor die in het WRR-rapport
relatief onderbelicht blijft. De bedrijvigheid van vandaag is geen garantie voor de
bedrijvigheid van de toekomst. In een veranderende globaliserende – deels digitale
– wereld moet Nederland over de grenzen heen blijven kijken, zodat bedrijven kunnen
blijven (of gaan) bijdragen aan onze brede welvaart nu en in de toekomst. Daarbij
is een gezonde economische dynamiek noodzakelijk om te verzekeren dat bedrijven die
toekomstbestendig zijn, en in het perspectief van brede welvaart passen, aangetrokken
worden en in Nederland blijven. Bedrijven die niet in dit toekomstbeeld passen, zullen
hun strategie moeten aanpassen om aan scherpere normen te voldoen. Het beprijzen van
bijvoorbeeld vervuiling kan bedrijven daarbij aanzetten tot deze noodzakelijke gedragsverandering.
Verder zullen op de lange termijn de uitgaven van de Rijksoverheid naar verwachting
oplopen, onder andere door de gevolgen van vergrijzing, de klimaatuitdagingen of geopolitieke
ontwikkelingen. Om te blijven voldoen aan de begrotingsregels adviseert de 17e Studiegroep
Begrotingsruimte12 het kabinet om meer in te zetten op beleidsopties zoals normeren en beprijzen, omdat
dit leidt tot minder hoge publieke uitgaven om de maatschappelijke transities te bewerkstellingen.
Een mix van normeren en beprijzen kan, mits gebalanceerd ingezet, leiden tot minder
hoge uitgaven om transities te realiseren. Gelijktijdig vergt het verdienvermogen
voldoende publieke en private investeringen om ook in de toekomst de oplopende kosten
te kunnen dragen en zo onze welvaart te behouden. Goed vormgegeven subsidies sturen
op het veranderen van vervuilend gedrag en een innovatieve en duurzame industrie biedt
kansen voor groen verdienvermogen, nieuwe markten en ondernemingen. Subsidies kunnen
nuttig zijn wanneer er nog geen markt is voor nieuwe, kansrijke technologieën of wanneer
overstappen op een duurzamere energiebron tijdelijk onhaalbaar is door te hoge kosten.
Leeswijzer
Tot slot, de leeswijzer, de WRR doet drie aanbevelingen op hoofdlijnen met daaronder
een aantal deelaanbevelingen. De volgende paragraaf geeft per advies en deeladvies
aan welke overwegingen er kunnen spelen bij het beleid dat raakt aan bedrijven, hoe
het kabinet deze heeft gewogen over de afgelopen regeerperiode en welke opties er
zijn voor toekomstig beleid.
III. Kabinetsreactie adviezen WRR
Laat goede zaken lonen
Het eerste advies van de WRR is om goede zaken te laten lonen.
Zet in op ambitieuze combinaties van beprijzing en normering. Normering en beprijzing
zijn doelmatige instrumenten om maatschappelijk opgaven te behalen.
Algemene overwegingen
Met normeren worden maatschappelijke kosten tegengegaan en bij beprijzen betaalt de
vervuiler, of wordt geprikkeld om de kosten terug te dringen. Bij het principe van
«true pricing» wordt de mate van beprijzing gelijk gesteld aan de externe sociale,
maatschappelijke- of milieukosten die gepaard gaan met de productie van het product
of de dienst. Dit principe kan effectief transities bewerkstellingen, met name wanneer
de instrumenten langere tijd van tevoren zijn aangekondigd en een duidelijk ingroeipad
hebben. Een consistent overheidsbeleid, in lijn met de te realiseren doelen, schept
duidelijkheid en daarmee investeringszekerheid voor bedrijven.
Een voorbeeld van mogelijke beprijzing om maatschappelijke opgaven te behalen is een
belasting op frisdranken die afhankelijk is van het suikergehalte. Hierbij wordt de
producent gestimuleerd het suikergehalte te verlagen waar mogelijk en is er een prijsprikkel
voor de consument om minder suikerhoudende dranken te kopen. Bij normeren en beprijzen
is het de rol van de overheid om ervoor te zorgen dat randvoorwaarden goed op orde
zijn, zoals bijvoorbeeld het oplossen van congestie in het elektriciteitsnetwerk,
en bedrijven handelingsperspectief hebben.
Een aandachtspunt bij nationale beprijzing die verder gaat dan beprijzing in andere
landen, is dat productie of consumptie (ten dele) kan verplaatsen naar deze landen
en/of nieuwe investeringen elders in de wereld plaatsvinden (weglekeffecten)13. Internationaal concurrerende bedrijven verplaatsen hun productieproces dan naar
het buitenland in plaats van hun productieproces aan te passen aan de maatschappelijke
opgaven. Dat kan nadelig zijn voor ons verdienvermogen en strategische autonomie,
terwijl daar over het geheel bekeken beperkte of geen winst in klimaat of andere publieke
belangen tegen overstaat. Lokaal kan er wel een positief effect zijn, bijvoorbeeld
op de gezondheid van omwonenden, maar ook de transitie naar duurzame productieprocessen
draagt bij aan verbetering van de gezondheid van omwonenden. Weglekeffecten zijn een
reëel risico voor Nederland14 en 1 op de 5 ondernemers geeft aan te overwegen om te vertrekken uit Nederland vanwege
verslechtering van het ondernemingsklimaat en gebrek aan stabiliteit vanuit de overheid15.
Gelijktijdig kan ambitieus normeren en beprijzen in bepaalde sectoren de businesscase
voor groene en innovatieve bedrijven verbeteren en Nederlandse bedrijven stimuleren
voorop te lopen met mogelijk ook voordelen tot gevolg (kenniseconomie). Daarnaast
biedt afstemming met andere landen/EU juist kansen om scherp te normeren en samen
stappen te zetten met behoud van een gelijk speelveld, dit is bijvoorbeeld in het
Europese milieubeleid (Green Deal16) en bij het geneesmiddelenbeleid gedaan17.
Bij mogelijke verplaatsing van bedrijven spelen ook andere aspecten een rol die invloed
hebben op deze beslissing, zoals de aanwezigheid, en kosten van menselijk kapitaal,
(digitale) infrastructuur, stabiliteit van beleid, energievoorzieningen, het bedrijvenbeleid
van andere landen, veranderingen in waardeketens of gebeurtenissen die zich op het
wereldtoneel afspelen. De mate van relevantie van factoren verschilt per sector en
bedrijf. Verder geldt dat niet alle bedrijven de mogelijkheid hebben om hun activiteiten
(gedeeltelijk) naar het buitenland te verplaatsen.
Het is bij normeren en beprijzen belangrijk om in ieder geval oog te hebben voor twee
aspecten: (1) afspraken maken op het juiste niveau en (2) meenemen effecten op burgers,
in hun verschillende rollen, bijvoorbeeld: consument of omwonende, of werknemer. Hierbij
zijn impactanalyses essentieel. Bijvoorbeeld, in het klimaatdomein heeft het de voorkeur
om wetgeving rondom normeren en beprijzen op EU-niveau af te spreken, voor zover dat
aansluit bij nationale doelstellingen. Daarmee wordt het risico op weglek verkleind
en een gelijk speelveld gecreëerd binnen de EU. Een voorbeeld daarvan is het Carbon
Border Adjustment Mechanism (CBAM), dat beoogt om de import van bepaalde goederen
van buiten de EU te belasten. Ook als het gaat om (de veiligheid van) consumentenproducten
en levensmiddelen worden normen voornamelijk op EU-niveau vastgesteld. Hiermee wordt
het vrije verkeer van goederen binnen de EU gewaarborgd. Een ander voorbeeld in het
gezondheidsdomein, waar het wel zinvol kan zijn om op nationaal niveau afspraken te
maken, zijn gezondheid gerelateerde belastingen. Bijvoorbeeld een belasting op frisdranken
die gerelateerd is aan het suikergehalte. Hiermee worden consumenten geprikkeld om
gezonder te eten, en producenten om minder suiker in hun producten te doen.
Kabinetsweging
Allereerst onderschrijft het kabinet dat een ambitieuze combinatie van normering en
beprijzing nodig is om bedrijven te stimuleren en faciliteren om bij te dragen aan
maatschappelijke opgaven18 en negatieve maatschappelijke effecten te verminderen. Normeren en beprijzen zijn
effectieve opties om transities te bewerkstellingen, met name wanneer de instrumenten
langere tijd van tevoren zijn aangekondigd en een duidelijk ingroeipad hebben.
In de maatvoering en afweging van normering en beprijzing heeft het kabinet tevens
oog voor de concurrentiepositie van bedrijven en gevolgen voor consumenten. Het kabinet
heeft namelijk als doel geformuleerd om een significante industriële basis in Nederland
te behouden19, en wil voorkomen dat CO2-uitstoot weglekt naar andere landen. Het kabinet acht het daarom van belang om per
sector deze effecten in kaart te brengen en ook de onzekerheid die daarmee omgeven
is goed te wegen20, 21.
Een voorbeeld van de weging tussen maatschappelijk opgaven en concurrentiepositie
van bedrijven is de CO2-heffing. Deze loopt jaarlijks op en de heffing is recent verlengd tot en met 2032
om investeringszekerheid te bieden. Om de mix van normeren, beprijzen en subsidiëren
in balans te houden, intensiveert het kabinet tegelijkertijd ook de maatwerkafspraken
en maakt hier extra middelen voor vrij22. Daarnaast is er ook randvoorwaardelijk beleid voor de gehele economie voor de energietransitie.
Een ander voorbeeld waarin recent de weging tussen maatschappelijke belangen en concurrentiepositie
van bedrijven is gemaakt door het kabinet is de Actieagenda Industrie en omwonenden.
Daarbij heeft de overheid, zoals eerder genoemd, een belangrijke rol in het waarborgen
van het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van bedrijven. Nederland heeft
er niet veel aan als met de uitstoot ook alle industrie uit Nederland verdwijnt. Nederland
kan een voorbeeld worden hoe een schone, klimaatneutrale industrie in een dichtbevolkt
land kan bijdragen aan het creëren van duurzame welvaart. We willen daarom innovatieve
bedrijven, die bijdragen aan de concurrentiekracht van Nederland en aan het oplossen
van maatschappelijke uitdagingen juist hier houden en waar mogelijk versterken. Het
is mogelijk dat een combinatie van financiële instrumenten een bijdrage kan leveren
aan zowel het verlagen van de uitstoot, als het behoud van bedrijven. Dit verdient
nader onderzoek naar de effectiviteit en wenselijkheid van deze instrumenten naast
de bestaande regelgeving op basis van normering. Dit vraagt om expliciete keuzes,
waarbij voor sommige instrumenten ook voorzien moet worden in financiële dekking23.
Door een combinatie van beleid van normeren en beprijzen om de energietransitie te
laten slagen zal grijze industrie veranderen in groene industrie. Dit heeft gevolgen
voor de arbeidsmarkt. Daarbij is het voor werknemers belangrijk dat (om)scholing en
begeleiding beschikbaar is en dat goed werkgeverschap voor zowel werkgevers als werknemers
loont. Arbeidsmobiliteit voor werknemers uit bijvoorbeeld grote industriële clusters
is hierbij geen gegeven, vanwege een vergrijsd personeelsbestand en de specifieke
technische banen, die niet altijd beschikbaar zijn in de regio's. Het is dus belangrijk
om in te zetten op de wendbaarheid van werkenden via Leven Lang Ontwikkelen (LLO).
Er loopt een pilot voor tijdelijke inkomensondersteuning voor mensen die zich omscholen
naar de tekortsectoren techniek en ICT. Daarnaast wordt met het arbeidsmarktpakket
beoogd om meer zekerheid te geven aan werkenden door onder meer een minimaal aantal
werkuren voor oproepkrachten, en door uitzendkrachten sneller een vast contract te
geven. Ook stimuleert het kabinet transities onder andere door het behouden en vergroten
van de instroom in de bètatechnische arbeidsmarkt via het Actieplan Groene en Digitale
Banen24.
Tot slot deelt het kabinet het advies van de WRR dat een geloofwaardig en houdbaar
beleid wat betreft normering en beprijzen noodzakelijk is om duidelijkheid te scheppen
voor ondernemers. Het toekomstige bedrijvenbeleid zal gunstig moeten zijn voor bedrijven
die bijdragen aan de grote maatschappelijke opgaven. Beleid rondom normeren, beprijzen
en subsidiëren zal hiermee in lijn moeten worden gebracht. Daarmee wordt onzekerheid
verkleind voor het aanjagen van langetermijninvesteringen. Dit kan gerichte innovatie
aanjagen en bijdragen aan ons lange termijn verdienvermogen.
Een volgend kabinet kan desgewenst gebruik maken van doorrekeningen en beleidsopties
uit onder andere: Belastingen in een maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor
een beter belastingstelsel25, IBO Biodiversiteit26, IBO Scherpe doelen, scherpe keuzes, Keuzewijzer Klimaat & Energie27, en het rapport Normeren en beprijzen van stikstofemissies28.
Een deeladvies van de WRR is om de regie over regulering en handhaving te versterken.
De WRR pleit voor deskundig toezicht zodat toezichthouders als gelijkwaardige partij
ten opzichte van ondernemingen tegenwicht én kennis bieden. Ook beleidsmakers moeten
voldoende kennis van zaken bezitten om private partijen van repliek te dienen.
Algemene overwegingen
Zowel in vergunningverlening als toezicht heeft de overheid een rol om het gewenste
gedrag van bedrijven te borgen. De naleving van normen (aanbeveling 1) vereist inzet
van bedrijven en handhaving en toezicht. Er is een spanningsveld tussen de overheid
die aan de ene kant goed moet weten wat er speelt bij bedrijven, maar aan de andere
kant een zekere afstand moet waarborgen tussen overheid en bedrijfsleven om te voorkomen
dat het te veel beïnvloed wordt door de belangen van een individueel bedrijf of sector.
Het is daarom van groot belang voor uitvoering van wetgeving op het gebied van maatschappelijke
uitdagingen dat zowel toezichthouders als beleidsmakers blijk geven van rolbewustheid
en over de juiste expertise beschikken om de informatie van alle partijen op waarde
te schatten.
Kabinetsweging
De effectiviteit van beleid staat of valt bij een goed stelsel van vergunningverlening,
toezicht en handhaving (VTH). Voor de effectiviteit en doelmatigheid van beleid is
de naleving van regelgeving door bedrijven van belang.
Op milieugebied is het kabinet daarom aan de slag gegaan om zo snel mogelijk opvolging
te geven aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen29 voor een sterker en onafhankelijker VTH-stelsel. Ook in andere trajecten in het milieubeleid
is er aandacht voor handhaving en toezicht, bijvoorbeeld het Schone Lucht Akkoord
(SLA) en het Impulsprogramma Chemische Stoffen. In de Actieagenda Industrie en Omwonenden
staan maatregelen om regie op regulering en handhaving verder te versterken. Via de
Actieagenda Industrie en Omwonenden zet het kabinet concrete stappen om gezondheid
en duurzaamheid meer sturend te maken en volwaardig mee te laten wegen bij beleid
en vergunningverlening30.
Verder zet het kabinet in op het invoeren van een toelatingsstelsel voor uitzendbureaus
en andere bedrijven die aan terbeschikkingstelling van arbeid doen. Het toelatingsstelsel
draagt bij aan het voorkomen van misstanden en geeft bedrijven meer zekerheid over
dat hun ingehuurd personeel juist wordt behandeld. Het kabinet zet zich met de Arbovisie
2040 in op «zero death». Het kabinet wil dat er geen mensen meer overlijden door slechte
arbeidsomstandigheden en dat het aantal arbeidsongevallen en zieken door en op het
werk significant daalt. Dit kan alleen als alle werkgevers, opdrachtgevers en werkenden
investeren in preventie en de Arbo regelgeving goed naleven. Het huidige kabinet is
bezig met de opvolging aan de aanbevelingen van de commissie van Aartsen over het
stelsel van vergunningen, toezicht en handhaving en de implementatie van de Actieagenda
Industrie en omwonenden,31 welke ook na deze kabinetsperiode stappen van een volgend kabinet vereisen.
Wees terughoudend met financiële steun
Het tweede advies van de WRR is om subsidies en fiscale regelingen te heroverwegen
die het belastingstelsel onnodig complex en ineffectief maken, die schadelijke bedrijfsmodellen
of effecten mede in stand houden en gevestigde belangen dienen. Tijdelijke financiële
steun kan wel overwogen worden waar dit bijdraagt aan de aanpak van maatschappelijke
opgaven.
Algemene overwegingen
Het is evident dat financiële steun, in de vorm van subsidies en/of gunstige fiscale
regelingen, die tegen een maatschappelijk doel of transitie inwerkt, moet worden afgebouwd.
In lijn hiermee is het essentieel om economische dynamiek en ondernemerschap te stimuleren
om vernieuwingen in de maatschappij en economie tot stand te laten komen. Er is bovendien
breed maatschappelijk en politiek draagvlak voor de noodzaak tot vereenvoudiging van
het belastingstelsel – met aandacht voor de uitvoering.
In specifieke gevallen kan er echter een duidelijke rationale zijn voor subsidies
en/of fiscale regelingen gericht op concrete beleidsdoelen, zowel tijdelijk als permanent.
Voor tijdelijke subsidiëring is dat wanneer deze gericht is op een noodzakelijke bijdragen
aan maatschappelijke transities32, 33 die zonder deze subsidies niet (snel genoeg) tot stand komen. Verder kunnen subsidies
de betaalbaarheid verbeteren en de ontwikkeling van niet-marktrijpe technieken versnellen,
die zonder subsidies niet of te langzaam van de grond komen. Daarnaast kan er ook
een rationale zijn voor permanente regelingen voor innovatie34. Vanwege de positieve externe effecten innoveren bedrijven zonder subsidies of fiscale
regelingen minder dan maatschappelijk gewenst. Een bedrijf wordt zelf dan niet voldoende
beloond voor een investering (bijvoorbeeld in kennis), omdat het niet te voorkomen
is dat anderen meeprofiteren, waarvoor het eerste bedrijf niet wordt gecompenseerd.
Het optimale niveau van innovatie is niet te behalen via alleen beprijzing of normering.
Daarnaast kunnen subsidies bijdragen als alternatief voor fiscale regelingen aan meer
transparantie (omdat fiscale regelingen bijvoorbeeld vaak afhankelijk zijn van het
marginale tarief van een belastingplichtige) en budgettaire beheersbaarheid.
Het is tevens belangrijk om het risico op verplaatsing te mitigeren van bedrijven
die van essentiële waarde zijn voor de Nederlandse economie en rekening te houden
met strategische autonomie. Van sommige essentiële goederen/diensten willen we niet
(te) afhankelijk worden van sommige landen. Tot slot kan draagvlakerosie en weerstand
bij verliezers in een transitie reden zijn om wel in te zetten op subsidies om het
draagvlak te behouden en voorkomen dat de transitie stilvalt.
Kabinetsweging
Het kabinet acht het van belang subsidies en fiscale regelingen alleen in te zetten
als er een goed onderbouwde rationale is en de voordelen met het oog op brede welvaart
opwegen tegen de eventuele nadelen. Nieuwe regelingen worden daarop getoetst en bestaande
subsidies en fiscale regelingen worden periodiek geëvalueerd op doeltreffendheid en
doelmatigheid. Zo is er het Rijksbrede Evaluatiestelsel, dat het geheel aan instrumenten,
wetten en regels voor evaluaties bevat. Naast evaluatieonderzoeken per ministerie,
zijn er ook Rijksbrede instrumenten voor beleidsevaluaties zoals bijvoorbeeld de Strategische
Evaluatie Agenda.
Jaarlijks worden diverse Interdepartementale Beleidsonderzoeken uitgevoerd en vinden
periodiek (Maatschappelijke) Heroverwegingen plaats, waarbij ambtelijk beleidsopties
in kaart worden gebracht. Uitgangspunt van dit kabinet bij nieuw afgeronde evaluaties,
is dat als fiscale regelingen negatief worden geëvalueerd, deze worden afgeschaft,
aangepast, of omgezet in ander beleid. Het kabinet heeft bij Voorjaarsnota 2023 en
Belastingplan 2023 onder andere besloten tot hervorming van de bedrijfsopvolgingsregeling
(BOR) en van de motorrijtuigenbelasting35.
Momenteel loopt Nederland achter op het gebied van R&D investeringen. Hoewel de investeringen
in R&D de laatste jaren zijn gestegen, zijn deze nog niet op het streefgetal van 3%
publiek en privaat geld. De uitgaven voor R&D voor Nederland bewegen zich al zo’n
vijftig jaar tussen de 1,64% en 2,31% van het bbp (Rathenau, 202336). Nederland bevindt zich hiermee boven het EU-27 gemiddelde, maar onder het OESO-gemiddelde
en onder het gemiddelde van onze buurlanden (TNO, 202437), terwijl investeringen in innovatie randvoorwaarde zijn voor een gezonde en duurzame
economie.
Het kabinet onderschrijft dat subsidies tijdelijke instrumenten moeten zijn waar het
gaat om de stimulering van transities, maar dat er ook een rationale kan zijn voor
voortdurende subsidies voor zaken waar de markt dit zelf niet oppakt en meer het karakter
van een publieke dienst kennen. Bijvoorbeeld voor fundamenteel onderzoek ten behoeve
van innovatie, of agrarisch natuur- en landschapsbeheer voor soortenbehoud van onder
meer akker- en weidevogels38.
Daarnaast heeft het kabinet oog voor de economie als geheel en maakt daarbij ruimte
voor innovatieve, toetredende bedrijven. Economische dynamiek (creative destruction) is van groot belang voor ons verdienvermogen en het behalen van maatschappelijke
opgaven en transities. Dat betekent ook als overheid opkomen voor belangen van bedrijvigheid
die er nu nog niet is, maar in de toekomst wel gewenst is. Het kabinet zet hier onder
andere op in door ambitieus start-up en scale-upbeleid, met specifieke regelingen
gericht op startende bedrijven (bijvoorbeeld Vroege fase financiering en de Seed Capital-regeling)39. In die economische dynamiek kan in een krappe arbeidsmarkt ook arbeid vrijkomen
voor de meest productieve bedrijven. Daarbij is het van belang dat meer uren werken
ook moet lonen. Het kabinet heeft in de afgelopen jaren ook stappen gezet om werken
lonender te maken, bijvoorbeeld door het minimumloon te verhogen en het minimumuurloon
in te voeren. Ook heeft het kabinet de lasten op arbeid verlaagd, door bijvoorbeeld
de arbeidskorting te verhogen. Daarnaast wordt de kinderopvangtoeslag verhoogd in
2024 (via een verhoging van de maximum uurprijzen) naar aanleiding van de wens van
de Tweede Kamer.40
Ontketen investeringen voor transities
Het derde advies van de WRR is om investeringen te ontketenen van transities, onder
meer door inkoop en aanbesteding meer opgavegericht te maken.
Algemene overwegingen
De aanbestedingsregels zorgen voor een doelmatige en transparante overheidsinkoop,
waarbij ondernemers eerlijke kansen krijgen. Met het opnemen van sociale, gezondheid
gerelateerde en duurzame criteria bij aanbestedingen, is het doel het competitief
maken van nieuwe marktproducten die vanwege de beperkte omvang van hun marktpositie
nog moeilijk mee kunnen concurreren, omdat productiekosten hoger liggen. Hiermee is
de overheid launching customer en zo kunnen aanbestedingen gebruikt worden als instrument
om bij te dragen aan deze maatschappelijke doelstellingen.
Kabinetsweging
De WRR constateert terecht dat bij de overheidsinkoop de maatschappelijke impact steeds
meer in ogenschouw wordt genomen. Het kabinet onderschrijft dat het van belang is
om verdere stappen te nemen met maatschappelijk verantwoord inkoop- en aanbestedingsbeleid.
Ook in lijn met het WRR-rapport, onderschrijft het kabinet het belang van centrale
sturing om te voorkomen dat bedrijven te maken krijgen met verschillende regels van
verschillende overheidsinstanties. Hiervoor is de MVI-criteria tool ter beschikking
gesteld voor alle aanbestedende overheidspartijen om minimumeisen en gunningscriteria
voor sociale, innovatieve en duurzame inkoop te realiseren. Tegelijkertijd acht het
kabinet het ook van belang decentrale overheden enige ruimte en flexibiliteit te geven
bij aanbestedingen.
Het huidige beleid omvat onder andere de inkoopstrategie van het Rijk (Inkopen met
Impact), het Nationaal plan Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen 2021–2025,
en het Manifest Maatschappelijk Verantwoord – Opdrachtgeven en Inkopen 2022–2025.
Deze laatste is ondertekend door onder andere gemeenten, provincies, ministeries en
waterschappen. Ook vanuit Europa is er in toenemende mate een trend om in aanbestedingen
eisen te stellen over maatschappelijk verantwoord inkopen, zoals bijvoorbeeld de Regeling
bevorderen schone wegvoertuigen en de Batterijverordening. Dit is ook in lijn met
de voorgestelde EU-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD), waarin in het politiek akkoord is opgenomen dat naleving van IMVO-wetgeving
als gunningscriterium kan worden gebruikt bij publieke aanbestedingen.
Sinds 2020 zijn in het kader van het Klimaatakkoord en het Nationaal Programma Circulaire
Economie, circa 35 Buyer Groups uit de grond-, weg- en waterbouw, bouw, mobiliteit,
ICT, textiel en kunststoffen opgericht. Deze Buyer Groups zijn primair gericht op
het terugdringen van CO2-uitstoot41 en het stimuleren van circulaire inkoop42, en daarnaast is er ook aandacht voor sociale thema’s43. Publieke en private opdrachtgevers werken daarin aan een gedeelde marktvisie en
inkoopstrategie, om deze vervolgens in de eigen aanbestedingspraktijk te implementeren.
Verder bundelt Nederland met negen andere landen via het Circular and Fair ICT Pact44 de inkoopkracht om de internationale ICT-markt te beïnvloeden.
Een volgend kabinet kan gebruik maken van de evaluatie van het MVI 2021–2025 (gepland
voor 2024) en de beleidsreactie op het 10-punten plan om inkoopkracht beter te benutten
voor maatschappelijk opgaven.
Een deeladvies van de WRR is dat de overheid lange termijn maatschappelijke doelen
(visie/ stip aan de horizon) opstelt. Een pad met duidelijke doelen en tussendoelen
kan deel uitmaken van stabiel overheidsbeleid.
Algemene overwegingen
Een voorspelbaar, stabiel overheidsbeleid is noodzakelijk voor een structureel gezonde,
dynamische economie en het behalen van maatschappelijke doelstellingen. Bovendien
kan dit onzekerheden rondom de gewenste richting en snelheid in transities wegnemen,
en zo bedrijven duidelijkheid bieden.
Kabinetsweging
Het kabinet onderschrijft het belang van lange termijn maatschappelijke doelen en
stabiel overheidsbeleid dat bij die doelen aansluit. Bedrijven hebben een perspectief
en stabieler beleid nodig, zonder steeds veranderen van regels of wisselende belastingtarieven,
om langdurige investeringen hier te doen. Zie hiervoor ook het Perspectief op de Economie,
de Actieagenda Industrie en omwonenden en de Strategische agenda voor het ondernemersklimaat.
Het kabinet heeft oog voor het belang dat bedrijven hechten aan stabiele, voorspelbare
en uitvoerbare wetgeving. Dit bestaat onder andere uit het voorkomen van onnodige
regeldruk, een stabiel fiscaal vestigingsklimaat en continuïteit in regelingen die
bijdragen aan onze maatschappelijk uitdagingen, waaronder ons verdienvermogen45. Stabiel overheidsbeleid is noodzakelijk om langjarige doelstellingen met betrekking
tot klimaat of gezondheid te behalen. Voorbeelden hiervan zijn, de Agenda Natuurinclusief,
het Nationaal Preventieakkoord of de doelen verbonden aan het missiegedreven innovatiebeleid.
Het derde advies van de WRR is om een publiek private investeringsbank op te richten.
Algemene overwegingen
Een goed werkende financieringsmarkt is cruciaal om het bereik van innovatiebeleid
te vergroten en voor ondernemingen om passende financiering te vinden voor groei,
vernieuwing, investeringen in transities en ter behoud van het internationale gelijke
speelveld.
Kabinetsweging
Op dit moment loopt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar bedrijfsfinanciering46 waarin wordt onderzocht welke knelpunten er zijn op de bedrijfsfinancieringsmarkt
en of het huidige bedrijfsfinancieringsinstrumentarium het meest effectieve en efficiënte
middel is om deze knelpunten op te lossen. Het is van belang om meerdere opties nauwkeurig
uit te werken. Het IBO bedrijfsfinanciering zal concrete beleidsopties voorstellen.
Het is aan een volgend kabinet om eventueel een keuze te maken over een publiek-private
investeringsinstelling. Het kabinet heeft een strategie bepaald voor mkb financering47. Deze heb ik verder gebracht gezamelijk met de sector in ambitieuze afspraken in
het mkb convenent over betere financering voor het mkb, dat met uw Kamer is gedeeld
op 16 november 202348.
IV. Afsluiting
In het overheidsbeleid is meer dan voorheen een focus op brede welvaart van belang.
Met betrekking tot bedrijven is een innoverende, concurrerende, dynamische markt van
belang waarin bedrijven schaarse middelen zo efficiënt mogelijk inzetten. Bedrijven
zijn essentieel voor het verdienvermogen en spelen een belangrijke rol in maatschappelijke
transities. Overheidsbeleid beïnvloedt het bedrijfsleven langs verschillende kanalen.
Op de markten waarin het niet vanzelf loont om goed zaken te doen (bijvoorbeeld door
positieve of negatieve externe effecten), is er een duidelijke rol voor de overheid
om de gewenste richting te bepalen en de randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn op
orde te hebben. Het streven is om bedrijven in deze richting te bewegen met een goede
mix van normeren, beprijzen en subsidiëren, waarin de vervuiler betaalt.
Er bestaan verschillende overwegingen bij wat de beste combinatie is van beleidsinstrumenten,
waarbij onder andere principes als doelmatigheid, rechtvaardigheid en betaalbaarheid
onderling afgewogen moeten worden. Hierbij is het belangrijk om oog te hebben voor
de context en onzekerheden waarin een bedrijf of sector opereert, en ook voor het
perspectief van de burger/consument. Een niet te onderschatten factor om bedrijven
in de goede richting te bewegen is consistent en voorspelbaar beleid, zodat ondernemers
en werknemers weten waar ze aan toe zijn. De keuzes die hierbij nodig zijn vergen
politieke weging. Het is daarom aan een nieuw kabinet om hierin verdere keuzes te
maken.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Indieners
-
Indiener
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat