Brief regering : Voortgang actieprogramma Zorg voor de Jeugd
34 880 Evaluatie Jeugdwet
Nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 november 2018
Ter voorbereiding van het Wetgevingsoverleg Jeugd van 12 november 2018 ontvangt u
bijgevoegd de eerste voortgangsrapportage van het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd1.
De rapportage laat zien dat we samen met onze partners op «koers» liggen met de uitvoering
van het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd (Kamerstuk 34 880, nr. 3). Voor pleegzorg is vanaf 1 juli 2018 21 jaar de nieuwe standaard. Alle jeugdhulpregio’s
hebben inmiddels hun vernieuwingsplannen ingediend; na beoordeling worden de middelen
uit het Transformatiebudget verdeeld via de decembercirculaire van BZK. Het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ) gaat de regio’s actief ondersteunen bij het uitwerken van
hun plannen.
Met deze brief informeren wij u achtereenvolgens over:
– de voortgang van het actieprogramma, waaronder de inrichting van het programma, de
regionale jeugddeals, het OZJ, wijkteams c.q. wijkgericht werken, de uitvoering van
moties rond gezinsgerichte opvang, de ontwikkelingen inzake gesloten jeugdhulp en
de aanpak ten aanzien van kwetsbare jongeren die 18 jaar worden in het licht van het
advies leeftijdsgrenzen van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) (par.
1);
– de nieuwste cijfers van het CBS over jeugdhulp en jeugdbescherming (in de eerste helft
van 2018 is een daling te constateren ten opzichte van de eerste helft 2017) en het
onderzoek dat we onder gezamenlijk opdrachtgeverschap van VWS en VNG laten verrichten
naar de jeugdcijfers (par.2);
– de acties met betrekking tot de beschikbaarheid van specialistische hulp, regionale
samenwerking en aanpak wachttijden (par.3)
– de ontwikkelingen binnen de jeugdbescherming, waaronder de aanpak wachttijden Raad
voor de Kinderbescherming, de tussenevaluatie Kinderbeschermingswetgeving en een aantal
toezeggingen (par.4);
– de uitkomsten van diverse onderzoeken, waaronder het onderzoek financiën pleegzorg,
het onderzoek doorzettingsmacht en een aantal nadere onderzoeken (par.5);
– de wetsvoorstellen die in voorbereiding zijn, waaronder de aansluiting bij de Wkkgz
en een aantal overige thema’s, waaronder de stand van zaken meldcode huiselijk geweld
en kindermishandeling (par.6).
1. Voortgang Actieprogramma Zorg voor de Jeugd
1.1 Algemeen
Met het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd willen we samen met gemeenten, branches
jeugdhulp, beroepsverenigingen en cliënten de jeugdhulp langs zes actielijnen merkbaar
en meetbaar beter maken:2
1) betere toegang tot jeugdhulp voor kinderen en gezinnen;
2) meer kinderen zo thuis mogelijk laten opgroeien;
3) alle kinderen de kans bieden zich optimaal te ontwikkelen;
4) kwetsbare jongeren beter op weg helpen zelfstandig te worden;
5) jeugdigen beter beschermen als hun ontwikkeling gevaar loopt;
6) investeren in vakmanschap van jeugdprofessionals.
In de voortgangsrapportage wordt de voortgang per actielijn in detail beschreven.
Hieronder wordt een aantal ontwikkelingen over het voetlicht gebracht.
Stuurgroep Zorg voor de Jeugd
De afgelopen maanden hebben we samen met VNG, Branches Gespecialiseerde Zorg voor
Jeugd (BGZJ), cliëntorganisaties en beroepsorganisaties de verschillende acties uit
het Actieprogramma uitgelijnd. Samen vormen we de Stuurgroep Zorg voor de Jeugd die sturing geeft aan de uitvoering van het actieprogramma.
Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd
Een Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is in oprichting om de regio’s en
alle betrokken partijen te ondersteunen bij het uitwerken van hun plannen en de acties
van Zorg voor de Jeugd. Het OZJ brengt regio’s met elkaar in verbinding, zodat men
kan leren van elkaars plannen en de uitwerking daarvan. Tevens gaat het OZJ eerstelijns
bemiddeling bieden bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders.
Transformatiefonds (€ 108 mln.)
Om de uitvoering van het programma en de beoogde vernieuwing een impuls te geven is
het Transformatiefonds (€ 108 mln.) ingesteld, waarop regio’s aanspraak kunnen maken
door regionale jeugddeals te sluiten. Deze middelen worden ingezet om de regionale
transformatieplannen duurzaam uit te voeren. Tot 1 oktober jl. konden regio’s hun
plannen indienen. Alle 42 jeugdregio’s hebben plannen ingediend. Momenteel worden
de plannen beoordeeld en in de decembercirculaire van dit jaar zal het transformatiebudget
worden verdeeld.
Helderheid over werkwijze wijkteams c.q. wijkgericht werken
VWS, de Associatie Wijkteams, VNG, kennisinstituten NJI en Movisie en het ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd gaan er samen met de gemeenten en relevante stakeholders voor zorgen
dat het in elke regio helder is wat je van wijkteams c.q. wijkgericht werken wel en
niet mag verwachten. We stimuleren dit onder andere met het opstellen van een door
alle betrokken partijen gedragen visie op wijkgericht werken. Op basis van deze visie
worden leidende principes geformuleerd. Te denken valt aan tijdige (specialistische)
jeugdhulp vanuit een brede blik dichtbij de leefwereld van kind en gezin in de wijk;
zicht op veiligheid en verbinding tussen partners in de wijk die belangrijk zijn voor
de jeugdigen. Het is de bedoeling dat er een door het veld gedragen kwaliteitsnorm
voor wijkteams c.q. wijkgericht werken komt, waarop de diverse actoren in de wijk
aangesproken kunnen worden.
Onderzoek jeugd-ggz is gestart
In het debat over de Evaluatie van de Jeugdwet van juni jl. (Handelingen II 2017/18,
item 97, nr. 13) heeft de heer Raemakers gevraagd om een «actieonderzoek-jeugdggz»
naar knelpunten en oplossingen, in overleg met de sector en ouders en jongeren. In
reactie daarop hebben wij aangegeven dat bij dit onderzoek niet alleen de knelpunten,
maar ook de goede voorbeelden van succesvolle integratie van jeugd-ggz in beeld worden
gebracht. Op ons verzoek heeft ZonMW inmiddels opdracht gegeven dit onderzoek uit
te laten voeren in overleg met de sector en ouders en jongeren. Volgens planning komt
het onderzoek volgend voorjaar beschikbaar.
Gezinsgerichte opvang
Uw Kamer heeft via verschillende moties aandacht gevraagd voor gezinsgerichte vormen
van jeugdhulp.3
4
5 Met betrokken partijen, waaronder de VNG, Jeugdzorg Nederland en organisaties van
gezinshuizen is een (actie)plan in voorbereiding om de (inzet van) gezinshuizen te
stimuleren, conform de motie Voordewind/Peters. Ter uitvoering van de motie Raemakers
is in samenwerking met Jeugdzorg Nederland een onderzoek gestart naar de vraag hoe
vaak het voorkomt dat jongeren langer dan nodig in de gesloten jeugdhulp verblijven
omdat een geschikte vervolgplaats niet beschikbaar is. De Kamer ontvangt de resultaten
van dit onderzoek vóór 1 januari 2019.
Aanpak gesloten jeugdhulp naar aanleiding van recente signalen
De afgelopen periode zijn er verschillende signalen geweest over de gesloten jeugdhulp.
Uw Kamer heeft daar ook vragen over gesteld naar aanleiding van berichtgeving over
incidenten met drugsoverlast en loverboys, alsmede over de stijging van het aantal
suïcides. Deze signalen heb ik besproken met de sector. De sector ondersteunt het
vernieuwen van de jeugdhulp naar de leefwereld van kinderen en gezinnen, pakt de acties
in het Actieprogramma Zorg voor Jeugd op en zet zich in om te komen tot minder gesloten
plaatsingen, verkorten van duur van de plaatsingen, bevorderen van uitstroom en stoppen
met tijdelijke afzonderingen. Tevens heeft de sector aangegeven dat zij wil komen
tot een multidisciplinaire aanpak voor deze doelgroep. Hierbij is nadrukkelijk ook
aandacht voor het vraagstuk van professionalisering van de medewerkers die zich dagelijks
inzetten voor deze uiterst kwetsbaren doelgroep.
Investeren in vakmanschap
We willen dat jeugdprofessionals zich blijvend ontwikkelen in hun vakmanschap. Dit
is essentieel om de doelen te bereiken van het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd.
Het is van belang dat de huidige en toekomstige jeugdprofessionals over de benodigde
kennis, beroepshouding en vaardigheden beschikken. Dit vraagt om gezamenlijk investeren
in kennis en een veilige omgeving waar tijd en ruimte is om te leren. Goed opdrachtgever-
en opdrachtnemerschap, verminderde regeldruk en een gezonde arbeidsmarkt kunnen dit
bevorderen. Daarom zetten we in op:
a) Het gezamenlijk opstellen en uitvoeren van het actieplan «Vakmanschap Jeugdprofessionals»
b) Het organiseren van regeldruksessies
c) De uitvoering van een arbeidsmarktverkenning
De voortgangsrapportage geeft aan welke stappen de afgelopen maanden zijn gezet.
1.2 Kwetsbare jongeren beter op weg helpen zelfstandig te worden
De overgang naar volwassenheid (18-/18+) kan voor kwetsbare en minder zelfredzame
jongeren bijzonder lastig zijn, zeker als zij een ondersteunend vangnet missen. Door
te zorgen voor een warme overdracht met passende zorg en ondersteuning en door domeinoverstijgend
te werken, kunnen deze jongeren beter worden geholpen. Het vraagt een tijdige voorbereiding
op zelfstandigheid (via toekomstplan, mentoren of coaches, ondersteuning vanuit eigen
netwerk of familie) en inzet van gemeentelijke instanties bij het vinden van passende
en betaalbare huisvesting en ondersteuning van deze jongeren bij de overgang van school
naar werk. De oplossing van het probleem vraagt bovenal samenwerking van betrokken
partijen.
Jongeren aan het woord
In de gesprekken met ervaringsdeskundige jongeren van de Nationale Jeugdraad (NJR),
het Jeugdwelzijnsberaad en ExpEx blijkt een grote behoefte aan integrale nazorg, voortzetting
van hulp of verdere steun in zelfstandigheid, wanneer jongeren 18 jaar worden. Vooral
jongeren die verblijven in een instelling geven aan dat zij de steun missen wanneer
zij deze instelling (moeten) verlaten. Deze overgang is groot. Vaak beschikken zij
nog niet over de vaardigheden om een zelfstandig leven op te bouwen en ontbreekt een
ondersteunend sociaal vangnet. Naast begeleiding hebben deze jongeren nodig: een eigen
woning, een passende opleiding of werk en voldoende inkomen. Jongeren worden als zij
18 jaar worden geconfronteerd met veel nieuwe verantwoordelijkheden, zoals het aanvragen
van toeslagen en het betalen premies en het eigen risico. Wanneer zij er alleen voor
staan maken zij niet altijd de juiste keuzes. Hulp wordt niet voortgezet en uitzichtloze
schulden zorgen voor veel stress, wat maakt dat het volgen van een opleiding of behouden
werk heel moeilijk is.
Met de acties uit Zorg voor de Jeugd willen we kwetsbare jongeren als volgt beter
begeleiden:
1) Pleegzorg standaard verlengen naar 21 jaar
De VNG, Jeugdzorg Nederland en het Rijk hebben bestuurlijk afgesproken om pleegzorg
vanaf 1 juli 2018 standaard tot 21 jaar in te zetten. Vanuit het Rijk is hier structureel
€ 13,7 mln voor beschikbaar gesteld. Een wetswijziging om deze afspraak juridisch
te borgen is in voorbereiding. Het wetsvoorstel wordt begin 2019 besproken met belanghebbende
partijen zoals pleegkinderen, pleegouders en pleegzorgaanbieders.
2) Kwetsbare jongeren standaard begeleiden in de overgang naar volwassenheid door te
werken met toekomstplannen, mentoren en goede nazorg jeugdhulpaanbieders
Samen met de branches gaan we kwetsbare jongeren beter voorbereiden op de veranderingen
die optreden bij 18 jaar. Al één of twee jaar daarvoor bereidt de begeleider van de
jongere hem/haar voor op zelfstandigheid door te werken met een toekomstplan. Hiertoe
begeleidt het NJI een aantal pilots waarin verschillende domeinen zorgen voor integraliteit.
In het zorgdomein lopen al diverse pilots zoals de transitiecoach-LVB (zie voortgangsrapportage)
van een aantal instellingen en het Kenniscentrum Jeugd & Kinderpsychiatrie (KJP).
Gemeenten kunnen er via de inkoop voor zorgen dat jeugdhulpinstellingen met al hun
jongeren een toekomstplan maken. Ook kunnen afspraken worden gemaakt over het inzetten
van (informele) mentoren en over het bieden van goede continuïteit van zorg. Een mooi
voorbeeld hiervan is «the big 5» van Spirit: ze laten een jongere pas los als deze
beschikt over een sociaal netwerk met minimaal een volwassene, inkomen/uitkering,
scholing, huisvesting en indien nodig passende zorg.
Integrale inkoop van Jeugdwet en Wmo is een middel om – binnen het huidige stelsel
– tot een integraal aanbod 18-/18+ te komen. Verschillende gemeenten zoals bijvoorbeeld
Apeldoorn, Assen, Den Haag en Haarlem hebben dit inmiddels op deze wijze aangepakt.
Aan de kant van aanbieders levert dit samenwerkingsverbanden op zoals bijvoorbeeld
tussen Spirit en HVO-Querido in samenwerking met de gemeente Amsterdam. We gaan stimuleren
dat andere gemeenten ook (voortzetting van) integrale hulp gedurende de gehele adolescentiefase
mogelijk maken, met daarbij bijzondere aandacht voor de continuïteit en integraliteit
van zorg en ondersteuning van jongeren die een residentiële jeugdhulpinstelling verlaten.
De orthopedagoog- generalist
Om de continuïteit van hulp aan jongeren in de overgang naar 18 jaar te bevorderen
willen wij de mogelijkheid scheppen dat orthopedagoog-generalisten zich kunnen registreren
in het BIG-register. Het opnemen van dit beroep in de Wet BIG kan het mogelijk maken
dat de orthopedagoog-generalist eindverantwoordelijk blijft voor de behandeling van
18+. Dit is van belang voor de continuïteit van zorg. Ik bezie nog welk wetsvoorstel
het meest geëigend is voor opname van de orthopedagoog-generalist in de Wet BIG.
3) Versoepelen van de «overgangen» in zorg
Wetten moeten jongeren volgen. De «knip» tussen Jeugdwet en aansluitende wetten Wmo,
Zvw en Wlz mag geen struikelblok vormen voor een soepele overgang naar volwassenheid.
In de regio’s is veel energie om de knelpunten rond 18-/18+ aan te pakken. Zo zet
een deel van de transformatieplannen van de 42 jeugdregio’s in op acties gericht op
deze overgang. Met de branches gespecialiseerde Zorg voor Jeugd, gemeenten, zorgverzekeraars,
de diverse cliëntenorganisaties, het OZJ en het Programma Sociaal Domein gaan we ons
de komende jaren inzetten om de overgang voor iedere kwetsbare jongere soepel te laten
verlopen.
Via het bestuurlijk akkoord GGZ 2019–2022 hebben ggz-partijen zich gecommitteerd aan
de afspraken uit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, in het bijzonder aan de acties
gericht op het soepel verlopen van de overgang naar volwassenheid. Inmiddels hebben
«verdiepingssessies» plaatsgevonden om tot een plan van aanpak te komen. Naast instellingen,
professionals, gemeenten, zorgverzekeraars en kennisinstellingen hebben hieraan ook
een aantal jongeren, de Nationale Jongerenraad (NJR) en cliëntenorganisatie MIND deelgenomen.
Momenteel worden de acties verder uitgewerkt om tot een betere aansluiting tussen
jeugd-ggz en volwassen-ggz te komen.
Een specifieke groep waar bij de overgang ingewikkeld kan zijn, betreft jongeren met
een licht verstandelijke beperking (LVB) en bijkomende (meervoudige) problematiek.
Voor gemeenten en aanbieders is het niet altijd eenvoudig om het juiste loket of passende
zorg en/of ondersteuning te vinden. Uit een expertbijeenkomst die het VOBC en de VGN
deze zomer hebben georganiseerd kwam naar voren dat passende vormen van tijdelijk
beschermd wonen voor jongvolwassenen met een LVB meer aandacht vragen. De VNG, VGN
en anderen betrokken partijen zullen hiervoor nu een handreiking ontwikkelen. Voor
deze groep zijn verschillende acties ingezet (zie voortgangsrapportage). In de Kamerbrief
«Nadere informatie over de pilots met gespecialiseerde cliëntondersteuning» is aangekondigd
dat voor deze kwetsbare doelgroepen jongeren met cliëntorganisaties wordt onderzocht
of deze geholpen kunnen worden met gespecialiseerde vormen van cliëntondersteuning
binnen het sociaal domein.6
4) Beter benutten verlengde jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning
In vergelijking met de situatie voor de decentralisaties zien we dat verlengde jeugdhulp
duidelijk vaker wordt ingezet. Het aantal jongeren van 18 jaar en ouder met verlengde
jeugdhulp is gestegen van 21.680 in 2015 naar 30.070 in 2017
Op grond van artikel 1.1 van de Jeugdwet moet de gemeente de noodzakelijke jeugdhulp
onder bepaalde voorwaarden bij het bereiken van 18 jaar voortzetten of hervatten tot
maximaal 23 jaar. Dit geldt alleen voor hulp die niet onder een ander wettelijk kader
valt zoals Zvw, Wlz of Wmo.
Daarnaast geldt de jeugdhulpplicht bij 18 tot 23-jarigen alleen:
– indien al voor de 18e verjaardag is bepaald dat voortzetting of inzet van de jeugdhulp na de 18e verjaardag noodzakelijk is, of
– indien na beëindiging van jeugdhulp die was begonnen vóór het bereiken van de leeftijd
van achttien jaar, binnen een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.
Samen met gemeenten en jongerenorganisaties gaan we verkennen welke mogelijkheden
er concreet zijn om – binnen het hiervoor aangegeven kader van verlengde jeugdhulp
– hulp en ondersteuning vanuit de Jeugdwet voort te zetten na 18 jaar. Daarbij gaan
we in het bijzonder kijken naar de werking van de huidige termijn van een half jaar
waarbinnen een herhaald beroep op jeugdhulp mogelijk is na het 18e jaar. Ook de recente motie van GroenLinks zullen wij betrekken waarin de Kamer mij
vraagt aan te geven wat gemeenten nodig hebben om de wettelijk geregelde verplichtingen
tot het verlenen van jeugdhulp tot 23 jaar na te komen.7
Er zijn verschillende signalen zijn dat het aanbod vanuit de Wmo van begeleiding te
licht is en dat er te weinig mogelijkheden voor combinaties van wonen en zorg (zoals
begeleid wonen) zijn, zo constateert AEF in haar bijgevoegde rapport «En dan ben je
ineens volwassen». Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om in goede aansluiting
op de verleende jeugdhulp het aanbod specifiek voor kwetsbare jongeren in de adolescentiefase
te organiseren. Voor de leeftijd 18+ is de Wmo hiervoor de aangewezen wet. De maatregelen
in Zorg voor de Jeugd zoals het toekomstplan en de continuïteit van zorg en de door
gemeente opgestelde plannen in het kader van het Transitiefonds en de pilots van NJI
moeten bijdragen aan een goede aansluiting tussen de zorg en ondersteuning van de
Jeugdwet en die van de Wmo, passend bij de ondersteuningsbehoefte van de jongere.
In een eerstvolgend bestuurlijk overleg met de VNG willen we nadere afspraken maken
over het bevorderen van doorlopende en passende ontwikkelingsgerichte zorg voor deze
jongeren. Ook het nieuwe actieprogramma zwerfjongeren dat de Staatssecretaris van
VWS in voorbereiding heeft, is in dit verband van belang.
RVS-advies leeftijdsgrenzen
De Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving (RVS) bepleit in zijn advies leeftijdsgrenzen
van juni 2018 dat de aangeboden zorg en ondersteuning flexibel moeten aansluiten bij
de levensdoelen, ontwikkeling en behoeften van jongeren, ongeacht hun leeftijd. De
Raad adviseert een verhoging van de leeftijdsgrens van de Jeugdwet, waarbij juridisch
mogelijk gemaakt zou moeten worden dat flexibel hulp aangeboden en vergoed kan worden
vanuit verschillende wettelijke kaders. Adviesbureau AEF (Andersson Elffers Felix)
is gevraagd de consequenties van het RVS-advies in beeld te brengen en in kaart te
brengen wat een algehele leeftijdsverhoging zou betekenen.
Het bijgevoegde rapport van AEF laat zien dat de implicaties van enkel een algehele
leeftijdsgrensverhoging fors zijn: aanpassen van wetten, gemeentelijke regels en contracten,
budgetoverhevelingen van Zvw, Wlz, Wmo naar Jeugdwet en forse organisatorische consequenties
voor gemeenten en aanbieders. Ook voor de gecombineerde aanbevelingen van het RVS
advies geldt dat de juridische, financiële en organisatorische consequenties zeer
fors zijn.
Door een algehele verhoging van de leeftijdsgrens in de Jeugdwet zou weliswaar een
aantal knelpunten waar jongeren mee kampen verzacht kunnen worden, maar het AEF-rapport
laat ook zien dat knelpunten verschoven zouden worden en nieuwe knelpunten zouden
ontstaan. Jongeren die pas na hun 18e jaar een beroep doen op bijvoorbeeld psychische
hulp zouden in het vervolg zijn aangewezen op jeugd-ggz en vervolgens bij 21 jaar
alsnog met een knip te maken krijgen naar de volwassen-ggz. Omdat er meer jongeren
op hun 21e jaar van ggz gebruik maken dan op hun 18e jaar, zouden bovendien meer jongeren
met een «knip» worden geconfronteerd. Daarnaast leveren flexibele wetten en bekostiging
ook nieuwe ingewikkelde afbakeningsvraagstukken op met risico’s op afwentelingsgedrag
waardoor het voor jongeren juist lastiger kan worden om hulp bij het juiste loket
te vinden.
De mogelijke stelselwijzigingen – enkel een algehele verhoging van de Jeugdwet naar
21, of een verhoging van de leeftijdsgrens gecombineerd met flexibele wetten en bekostiging
– heeft als gevolg dat partijen de komende jaren vooral bezig zijn met aanpassen van
wetten en verschuiven van budgetten en minder tijd over hebben voor de hiervoor beschreven
acties uit Zorg voor de Jeugd om kwetsbare jongeren beter te begeleiden naar zelfstandigheid.
Om die reden geven wij voorrang aan het uitvoeren van de acties van het programma
Zorg voor de Jeugd zoals hiervoor beschreven. Betere begeleiding en maatwerk voor
kwetsbare jongeren kunnen volgens ons ook binnen het bestaande stelsel goed gerealiseerd
worden.
2. Cijfers jeugd
2.1 CBS-cijfers jeugdhulp eerste helft 2018
Bijgevoegd ontvangt u de meest recente CBS-cijfers over de ontwikkeling van het jeugdhulpgebruik.
Uit de cijfers van de eerste helft van 20188 blijkt:
– 7,3% van alle jongeren tot 23 jaar krijgt jeugdhulp (van alle jongeren tot 18 jaar
ontvangt 9,2% jeugdhulp).
– Er is een daling waarneembaar ten opzichte van 2017. Waar in de eerste helft van 2017
336.000 jongeren jeugdhulp ontvingen is dit in de eerste helft van 2018 gedaald naar
324.000. Tevens is het gebruik van een PGB gedaald.
– Het aantal jongeren met jeugdhulp met verblijf (12% van alle jongeren die jeugdhulp
ontvangen) is met ongeveer 4000 gedaald ten opzichte van het eerste half jaar van
2017.
– Jeugdhulp met verblijf betreft met name pleegzorg (19.000 jongeren) en jeugdhulp op
locatie van de aanbieder (14.000 jongeren). Verder zijn er ongeveer 5000 jongeren
in gezinsgerichte opvang en 1925 jongeren gesloten geplaatst.
– Verwijzingen komen meer van het wijkteam (stijging van 5%) en minder van de huisarts
(daling van 11%), terwijl de verwijzingen van gecertificeerde instellingen stabiel
zijn.
– Bij ongeveer 33% van de jeugdhulptrajecten is sprake van herhaald beroep. (was 28%
in de eerste helft van 2017). Veruit de meeste trajecten zijn beëindigd volgens plan
(79%).
2.2 Cijfers jeugdbescherming en jeugdreclassering
Op 30 juni 2018 werden bijna 31.000 kinderen begeleid in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel.
In circa twee derde van de gevallen betrof het een ondertoezichtstelling en in circa
één derde ging het om een voogdijmaatregel. In vergelijking met eind 2017 valt op
dat het aantal kinderen met een (reguliere) voogdijmaatregel iets is gedaald. De stijgende
trend van de afgelopen jaren zet zich dus niet door in het eerste halfjaar van 2018.
Het aantal jongeren dat onder toezicht is gesteld, lag op 30 juni 2018 iets hoger
dan eind 2017. Waar in de periode 2009 tot en met 2016 sprake was van een (steeds
verder afnemende) daling stijgt dit aantal sinds 2016 licht. Het aantal jeugdreclasseringsmaatregelen
is in de eerste helft van 2018 weer verder gedaald ten opzichte van eind 2017. Er
vindt zowel een daling van de instroom, als een toename van de uitstroom plaats.
2.3 Van signalen naar feiten
Om van signalen over gemeentelijke tekorten naar feiten te komen hebben we in het
Algemeen Overleg van 3 oktober jl. aangegeven dat we onder gezamenlijk opdrachtgeverschap
van VWS en VNG een analyse laten verrichten naar de jeugdcijfers. Het onderzoek omvat:
1. een analyse van de volumegroei, die zichtbaar is in de beleidsinformatie Jeugd;
2. een kwalitatief benchmarkonderzoek in 30 gemeenten naar de uitvoering van de Jeugdwet, in de context van het sociaal
domein;
3. een analyse van goedgekeurde aanvragen Fonds Tekortgemeenten.
De precieze vormgeving van het onderzoek stellen we met de VNG vast, opdat dit onder
gezamenlijk opdrachtgeverschap VNG en Rijk uitgevoerd kan worden. Het doel is om in
het voorjaar van 2019 de resultaten uit het onderzoek te kunnen bespreken en te wegen
op de bestuurlijke tafel.
3. Specialistische jeugdhulp en aanpak wachttijden
3.1 Beschikbaarheid specialistische jeugdhulp
De leden Agema9 en Westerveld/Kooiman10 hebben per motie aandacht gevraagd voor landelijke regie en voldoende plekken binnen
de specialistische jeugdhulp.
De afgelopen periode is de voortgang als volgt:
– De VNG heeft op haar website verduidelijkt welke zorg landelijk is ingekocht en beschikbaar
is.11 Dit op basis van de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp
en Wmo (zintuiglijk gehandicapten) van de VNG. Het Rijk is verantwoordelijk voor de
kindertelefoon en vertrouwenswerk (https://www.kindertelefoon.nl).
– In aanloop richting het OZJ is de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) in aangepaste vorm
verlengd tot 1 januari 2019. Daarbij kunnen aanbieders tot 1 januari 2019 aanvragen
indienen voor tijdelijke liquiditeitssteun. Ook het programma Zorglandschap is tot
dat moment verlengd.
– Het OZJ gaat gemeenten en aanbieders – in vervolg op de TAJ en het programma Zorglandschap
– vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 ondersteunen en adviseren rond jeugdhulpvernieuwing,
het uitvoeren van de transformatieplannen en de inkoop van jeugdhulp.
– Er komt er een «Jeugdautoriteit». Deze zal bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp,
gemeenten aanspreken rond continuïtsvraagstukken en zo nodig bestuurlijke maatregelen
voorbereiden. Evenals het OZJ is de «Jeugdautoriteit» in 2019–2021 operationeel. Na
2021 zullen we bezien wat er nog aan bemiddeling en ondersteuning nodig is.
– Om snel te kunnen handelen als de zorgcontinuïteit in gevaar komt, wordt op dit moment
de mogelijkheid verkend voor tijdelijke liquiditeitssteun vanuit het macrobudget.
Op verzoek van de «Jeugdautoriteit» kunnen deze middelen worden ingezet. Als er in
een jaar geen gebruik van gemaakt wordt, kan het fonds in omvang teruggebracht of
worden opgeheven.
– Apart van het OZJ is vanaf 1 januari 2019 een geschillencommissie operationeel. Deze
zal functioneren op basis van zelfregulering en wordt opgezet en ingericht door de
VNG en de BGZJ. Vooralsnog zal de geschillencommissie zich richten op twee typen geschillen.
Ten eerste geschillen tussen gemeenten over welke gemeente verantwoordelijk is voor
financiering van jeugdhulp conform het woonplaatsbeginsel. Ten tweede geschillen tussen
een gemeente en een aanbieder in een inkoopproces, bijvoorbeeld over het tarief.
Gezamenlijke inkoop door gemeenten is een antwoord op de zorgen dat specialistische
voorzieningen door beslissingen van individuele gemeenten niet meer worden ingekocht
en daarmee onder druk komen te staan. Mede daarom is vanuit het programma Zorglandschap
met 4 jeugdregio’s een leergang inkoop en contracteren doorlopen en nemen 3 regio’s
op dit moment deel aan de leergang. Doel is om de inkoop verder te verbeteren door
transformeren, inkopen en aanbesteden op één lijn te brengen. De wijze waarop je dit
als jeugdregio kunt doen is gepubliceerd in een handreiking met «zeven goede gewoonten»
voor een succesvolle inkoop van jeugdhulp12. De handreiking is basis voor ondersteuning en advies vanuit het OZJ in 2019, inclusief
een leertraject inkoop en contractering vanuit het OZJ.
Regionale samenwerking
De leden Peters en Kooiman hebben per motie13 gevraagd om regionale samenwerking af te dwingen wanneer dit nodig is.
De stand van de uitvoering van deze motie is als volgt. Onlangs hebben wij alle wethouders
jeugd een brief gestuurd rond regionale samenwerking, met name gericht op de verantwoordelijkheid
om regionaal samen te werken voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de
Jeugdwet. Het is nodig dat gemeenten samenwerken bij de bekostiging van gesloten jeugdhulp,
vormen van gespecialiseerde jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en de inrichting
van Veilig Thuis. Om dit voor elkaar te krijgen, zijn stabiele regio’s nodig die efficiënt
samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt voor de hand dat de huidige
jeugdregio’s eenzelfde samenstelling behouden, zoals die in aanloop naar de decentralisatie
van onderop tot stand is gekomen. Vanuit de VNG zijn hier ook netwerken op ingericht:
de J42 en de BJ42, waarin op respectievelijk ambtelijk en bestuurlijk niveau het belang
van de regio’s wordt uitgedragen. Bij (mogelijke) problemen rond de regionale samenwerking
gaan wij eerst het gesprek aan met de betreffende gemeenten. Als de continuïteit van
zorg in het geding is of dreigt te komen vanwege gebrekkige regionale samenwerking,
kunnen de wij gebruik maken van de mogelijkheid deze samenwerking af te dwingen. Daartoe
ligt een wetsvoorstel14 ter behandeling bij uw Kamer.
3.2 Aanpak wachtlijsten en wachttijden
Tijdens het debat over suïcidale tieners van 21 juni 2017 hebben de leden Kooiman
c.s.15, Raemakers/Kooiman16 en Westerveld/Kooiman17 met moties gevraagd om het publiceren van wachtlijsten en het openbaar maken hoeveel
jongeren op zorg wachten.
De aanpak van wachtlijsten en wachttijden is ons ernst en is daarom een speerpunt
in het programma Zorg voor de Jeugd. Laat er geen misverstand over bestaan: een kwetsbaar
kind dat acuut zorg nodig heeft moet altijd zo snel mogelijk worden geholpen. Dat
willen we allemaal en zo hebben we dat ook in de Jeugdwet vastgelegd. Gemeenten zijn
daarvoor verantwoordelijk. Als een passende plek niet meteen beschikbaar is, dan moet
goede overbruggingszorg worden geboden.
Tegelijkertijd willen wij ervoor waken om te denken dat een groot landelijk overzicht
van wachtlijsten de oplossing is. De oplossing moet namelijk gevonden worden op het
niveau waar het probleem zich ook voordoet: in de regio. De achtergrond van wachtlijsten
kan divers zijn. Die heeft vaak te maken met inkoopafspraken, met goed contractmanagement,
met een goede triage, met een goede wachtlijstbemiddeling, met een goede doorverwijzing
naar andere aanbieders en daarover afspraken maken.
Om die reden hebben we met het programma Zorg voor de Jeugd afspraken gemaakt over
de regionale aanpak van wachtlijsten. De voortgang van de afspraken ondersteunen we
met het OZJ en monitoren we op regionaal niveau.
De belangrijkste afspraken zijn:
1) Sluitende afspraken in elke regio over de aanpak van wachtlijsten en wachttijden.
We hebben informatie opgehaald over de stand van zaken. Nog niet alle regio’s hebben
sluitende afspraken gemaakt. Wij geven hier prioriteit aan, samen met regio’s en aanbieders
en met ondersteuning van het OZJ.
2) Regionale expertteams
Elke jeugdregio heeft inmiddels een regionaal expertteam om ervoor te zorgen dat elk
kind met complexe casuïstiek snel passende hulp krijgt, ongeacht de complexiteit van
de zorgvraag en wachtlijsten. De VNG heeft op haar website een landelijk dekkend overzicht
gepubliceerd van de expertteams met contactgegevens.18 Deze lijst is gedeeld met instanties en organisaties die met complexe casuïstiek
te maken hebben, zodat de expertteams ook voor hen vindbaar zijn.
3) Sociale kaart
Een sociale kaart in elke regio, zodat ouders en verwijzers op eenvoudige wijze per
regio weten waar welk aanbod is. De (boven)regionale expertteams hebben per regio
overzicht van het (boven)regionaal beschikbare aanbod. Actie blijft nodig. Het OZJ
ondersteunt daarbij.
4) Leertafels
Elke regio heeft een leertafel waar breed geleerd wordt van casuïstiek die geleid
heeft tot inzet van weinig voorkomende specialistische jeugdhulp. Deze tafels zijn
nodig om passende zorg en ondersteuning voor jeugdigen, zoveel als mogelijk dichtbij
huis, te realiseren. Weinig voorkomende specialistische jeugdhulp is complex en dus
is reflecteren, monitoren en evalueren noodzakelijk. Het OZJ zal regio’s ondersteunen,
zodat elke regio in 2019 een leertafel heeft.
5) Afspraken rond doorzettingsmacht
Het bijgevoegde onderzoek naar aanleiding van motie Peters/Kooiman19 laat zien dat gemeenten het nut en de noodzaak van doorzettingsmacht inzien en bijna
alle gemeenten hier invulling aan geven of voornemens zijn dit te organiseren. In
paragraaf 5.2 van deze brief gaan we hier nader op in.
4. Ontwikkelingen jeugdbescherming
4.1 Aanpak wachttijden Raad voor de Kinderbescherming
De wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) zijn al langere tijd te
hoog. Uw kamer is daarover in eerdere rapportages geïnformeerd. Ook de Inspecties
Justitie en Veiligheid en de Inspecties Gezondheidszorg en Jeugd (de inspecties) hebben
onlangs hun zorgen over de wachttijden aan de Minister voor Rechtsbescherming kenbaar
gemaakt. Zij volgen de ontwikkelingen nauwlettend. Het aantal kinderen op de wachtlijst
bedraagt op dit moment ruim 2900 jeugdigen.
De norm voor de wachttijd is 10 dagen. In 2018 (tot en met het derde kwartaal) bedroeg
de wachttijd voor alle soorten onderzoek gemiddeld 30 dagen. Kinderen die bescherming
nodig hebben, moeten er op kunnen rekenen dat onderzoeken tijdig ter hand worden genomen.
Dat is – behalve wanneer de dreiging voor een kind acuut is – op dit moment niet het
geval; ook niet wanneer de zaken buiten beschouwing worden gelaten die langer kunnen
wachten omdat de rechter of het OM daar pas later over oordeelt. Zoals toegelicht
in de eerdere voortgangsbrieven beoordeelt de RvdK direct bij binnenkomst van alle
zaken de urgentie. In situaties waar de dreiging voor een kind acuut is, pakt de RvdK
het onderzoek direct op en neemt hij maatregelen om het kind in een veilige situatie
te brengen. Daar waar tijdens de wachttijd de – vanuit de gemeente betrokken – casusregisseur
nieuwe informatie meldt, wordt de urgentie door de RvdK opnieuw bepaald.
Voor het aanpakken van de wachtlijsten als zodanig is meer nodig. De problematiek
van wachttijden bij de RvdK is hardnekkig, ondanks de vele extra inspanningen van
de RvdK om deze terug te dringen. Waar eerder is gedacht dat met de decentralisatie
van de jeugdhulp en jeugdbescherming naar de gemeenten de instroom bij de RvdK zou
afnemen, blijkt deze na een aanvankelijk sterke daling in de eerste helft van 2015
en een minder sterke daling in de tweede helft van 2015 sinds 2016 weer gestegen.20Daarom heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie de RvdK in 2016 in
de gelegenheid gesteld om 130 medewerkers te werven om deze instroom te kunnen verwerken.
In 2017 werd opnieuw een stijging van het aantal Verzoeken tot Onderzoek (VTO’s) vastgesteld
(met 5.5%).21 In de eerste helft van 2018 lijkt de instroom te stabiliseren.
Uit de analyses die de Raad recent, mede op verzoek van de inspecties, heeft uitgevoerd,
komen verschillende oorzaken naar voren voor het voortduren van de wachtlijsten:
– Onder de huidige omstandigheden op de arbeidsmarkt is het moeilijk om tijdig geschikt
personeel te werven, op te leiden en te behouden. De situatie bij de RvdK staat niet
op zichzelf. Alle instellingen in de jeugdbeschermingsketen hebben ermee te maken.
Dit zorgt voor onvoldoende direct inzetbare onderzoekscapaciteit.
– De grotere rol die de RvdK na invoering van de Jeugdwet in veel regio’s is gaan vervullen
in de samenwerking met gemeenten en ketenpartners leidde tot verminderde onderzoekscapaciteit.
Het gaat daarbij om taken die hebben geholpen het decentralisatieproces mogelijk te
maken, zoals het geven van voorlichting aan wijkteams en het overdragen van kennis
over de toeleiding naar het gedwongen kader. Dit is in meerdere regio’s ten koste
gegaan van de uitvoering van de wettelijke taken van de RvdK.
– De RvdK ondergaat een interne organisatieverandering. Hierin wordt aangesloten op
de jeugdzorgregio’s. De daarop afgestemde gebiedsgerichte teams organiseren het werk
in hoge mate zelf. Deze organisatieverandering heeft een – naar verwachting tijdelijk
– versterkend effect op het oplopen van de wachttijden.
Aanpak
Om ervoor te zorgen dat ieder kind op het juiste moment de juiste interventie krijgt,
moet de wachttijd bij de RvdK worden teruggebracht om per 1 januari 2020 weer op de
vastgestelde norm van gemiddeld 10 dagen te komen.
Om dit mogelijk te maken zijn door de RvdK concrete acties in gang gezet, die we nauwgezet
zullen volgen en ondersteunen en waarbij ook de wijze waarop de RvdK wordt gefinancierd
betrokken zal worden. De acties richten zich op:
– Het verbeteren van het werven, opleiden en binden van nieuwe medewerkers.
– Het versnellen van de interne organisatieverandering.
– Focus op de wettelijke taken.
Om de RvdK in staat te stellen deze verbeteringen aan te brengen zijn wij in gesprek
met de VNG, gemeenten en andere betrokkenen. Bij deze aanpak worden de in dit jaar
gelanceerde interdepartementale programma’s als «Zorg voor Jeugd», «Geweld hoort nergens
thuis» en «Scheiden zonder Schade» benut. Deze programma’s bieden goede aangrijpingspunten
om de RvdK, maar ook andere instellingen beter in de jeugdbeschermingsketen te positioneren.
Daarmee kan ongewenst verlies aan productiviteit voorkomen worden.
Met de uitkomsten van de ingestelde verbeteraanpak en de drie interbestuurlijke programma’s
verwachten wij dat de RvdK een structurele oplossing kan vinden in tijden van oplopende
wachttijden, zodat op 1 januari 2020 de vastgestelde norm wordt behaald en zal worden
bestendigd.
In de tussentijd zal de RvdK – overeenkomstig hun verzoek – ook de inspecties informeren
over de uitvoering van de acties. De inspecties zullen in de uitvoeringspraktijk toetsen
hoe de door de directie van de RvdK getroffen maatregelen, om de risico’s voor kinderen
op de wachtlijst te beheersen.
Over de resultaten zullen wij u in de komende voortgangsrapportages (halfjaarlijks)
informeren. De eerstvolgende rapportage is in mei 2019.
4.2 Tussenevaluatie Kinderbeschermingswetgeving
Op 24 augustus van dit jaar heb ik u de door het Verwey-Jonker Instituut uitgevoerde
«Tussenevaluatie Wet Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen» aangeboden22. De evaluatie is bedoeld om antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre de wetgeving
in de praktijk oplevert wat de wetgever daarmee heeft bedoeld, namelijk een meer effectieve
en efficiënte jeugdbescherming.
Naar aanleiding van de tussenevaluatie zijn twee gesprekstafels georganiseerd om de
resultaten verder te verdiepen met een vertegenwoordiging van de gecertificeerde instellingen
(GI’s), Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), rechtspraak, gemeenten en kinderen
en ouders. We zullen dergelijke gesprekken over de uitvoering van de kinderbeschermingswetgeving,
die door hun gemengde samenstelling waardevol bleken, blijven voeren en ondersteunen.
Een belangrijke conclusie is dat de uitvoering van de nieuwe wetgeving nog beter kan.
De tussenevaluatie geeft mij geen aanleiding de wetgeving nu al aan te passen.
De grond «acceptatie van hulp»
In de herziene kinderbeschermingswetgeving is de rechtsgrond voor het opleggen van
een maatregel voor jeugdbescherming dat de noodzakelijke hulpverlening niet of onvoldoende
wordt geaccepteerd door kind en ouders. Hiermee wordt beoogd de grens tussen vrijwillig
kader en gedwongen hulpverlening te verduidelijken. Uit de tussenevaluatie en de gesprekstafels
komt naar voren dat deze grond «acceptatie van hulp» in de praktijk niet strikt wordt
toegepast. In een derde van de verzoeken tot een ondertoezichtstelling (OTS) door
de RvdK is sprake van acceptatie van hulp, terwijl er toch een OTS wordt aangevraagd
én uitgesproken. Ouders zijn dan weliswaar bereid hulp te aanvaarden, maar lijken
ook met die hulp niet in staat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind weg
te nemen. Acceptatie wordt daarmee in de praktijk – vanuit het perspectief van het
belang van het kind- vertaald naar «het in staat zijn de ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind weg te nemen». De Hoge Raad heeft deze praktijk in haar uitspraak van 16 februari 2018 bekrachtigd23.
Het lijkt ook voor te komen dat een maatregel wordt opgelegd omdat de voor het gezin
benodigde hulpverlening niet (tijdig) beschikbaar is. Rechters geven ook in de gesprekstafels
aan deze factor soms mee te wegen, in de verwachting dat de maatregel als breekijzer
kan dienen om hulp alsnog op gang te brengen. Dat is een onwenselijke situatie. We
zullen de gemeenten dan ook oproepen in gesprek te gaan met de justitiepartners over
beschikbaarheid van het benodigde hulpaanbod.
Aanvaardbare termijn en gezagsbeëindiging
Gezagsbeëindiging is het uitgangspunt als een minderjarige ernstig in de ontwikkeling
wordt bedreigd en ouder(s) met gezag niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid
voor verzorging en opvoeding te dragen «binnen een (gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige) aanvaardbaar
te achten termijn». De RvdK heeft een adviserende functie gekregen bij een eventuele verlenging van
de OTS/MUHP. De wetgever beoogt hiermee het belang van stabiliteit en continuïteit
in de opvoeding van een kind te versterken en het onnodig verlengen van de OTS te
voorkomen.
De tussenevaluatie laat zien dat het moeilijk is om te bepalen wanneer inhoudelijk
aan het criterium van aanvaardbare termijn is voldaan. De gesprektafels bevestigen
dit. Wat aanvaardbaar is voor een kind wordt in de praktijk van geval tot geval bepaald
en is afhankelijk van diverse factoren, waaronder de ervaring en beleving van een
kind, zijn of haar leeftijd, diens verblijfplek (mate van hechting in een pleeggezin
of elders) en de verwachte opvoedcapaciteiten van ouders.
Ook als duidelijk is dat het opvoedperspectief elders ligt, is het niet altijd in
het belang van een kind het gezag te beëindigen. Voor die situaties kan een langer
durende OTS toch een oplossing zijn die recht doet aan ieders belangen.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de RvdK bij eventuele verlengingen OTS/uithuisplaatsing
(UHP) haar rol actiever zou kunnen invullen dan alleen een toetsing op grond van het
dossier van de GI. De RvdK zou op die momenten meer zelf met ouders en kinderen kunnen
spreken. We zullen hiervoor aandacht vragen bij de RvdK.
Voorts delen we de conclusie, die zowel de onderzoekers als de deelnemers aan de gesprekstafels
trekken, dat per casus bekeken moet worden wat nodig is.
We constateren, tegen de verwachtingen in, dat bij gezagsbeëindiging het volledige
gezag vaak bij de GI terecht komt en niet bij de feitelijke opvoeder, bijvoorbeeld
bij de pleegouders. Een belangrijke reden voor pleegouders om niet (direct) gezag
te willen, is omdat zij soms behoefte hebben aan een buffer tussen henzelf en de biologische
ouders. In samenspraak met Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen
wordt nader bezien of en onder welke condities de pleegoudervoogdij zich verder kan
ontwikkelen. Daarbij willen we ook de mogelijkheid van de inzet van een burgervoogd
betrekken. Deze «gewone mensen» kunnen bijdragen aan stabiliteit in het leven van
een kind en kunnen een continue factor zijn, ook na het bereiken van de meerderjarigheid.
Met name voor kinderen van wie het gezag bij de ouders door de rechter is beëindigd
en die in gezinshuizen en leefgroepen wonen, kan een burgervoogd het verschil maken.
De Alliantie Burgervoogdij is onlangs gestart met een gerichte campagne om meer bekendheid
te geven aan burgervoogdij, zodat veel meer mensen er weet van hebben en kunnen overwegen
om er gebruik van te maken. We steunen deze beweging van harte en wil mij ervoor inzetten
dat deze informatie terecht komt bij de GI’s, RvdK, rechtspraak, gemeenten en andere
betrokkenen. Daarmee komen we de toezegging na aan het lid Bergkamp, gedaan tijdens
het AO Personen en Familierecht van 16 mei 2018, om in gesprek te gaan met de Alliantie
Burgervoogdij.24
Het hoorrecht van kinderen
In artikel 799a Rv. is opgenomen dat een minderjarige vanaf 12 jaar gehoord wordt
over het verzoek tot (verlenging van) een OTS en dat zijn of haar reactie wordt opgenomen
in het verzoekschrift. In de tussenevaluatie wordt geconcludeerd dat in 20% (RvdK)
en in 30% (GI) van de gevallen niet wordt gesproken met het kind. Ook wordt de reactie
van het kind niet altijd vermeld in het verzoek.
Het horen van kinderen gebeurt dus nog niet altijd. Daarvoor zijn uiteenlopende redenen:
de caseload van de gezinsvoogd, het kind is te kwetsbaar, ouders geven geen toestemming
om met het kind te spreken, etc. Bij de GI’s en de RvdK leeft het besef dat het horen
van kinderen beter kan en moet; ook de kwaliteit van de gesprekken kan verbeterd worden.
In het op 6 juni 2018 gepubliceerde Actieplan Verbetering Feitenonderzoek wordt uitgebreid
aandacht besteed aan het horen van kinderen (en ouders).25 De implementatie van de acties die zien op het spreken met kinderen en ouders zal
gemonitord worden.
Met belangstelling zien we de uitkomsten tegemoet van een thans lopend onderzoek,
uitgevoerd door de Universiteit van Leiden, naar de wenselijkheid van de uitbreiding
van de formele rechtspositie en het hoorrecht van minderjarige in het civiele procesrecht.
Hierbij wordt onder meer onderzocht of, en zo ja hoe, minderjarigen zouden moeten
worden bijgestaan of ondersteund in de rechtsgang. De verwachting is dat dit onderzoek
in mei 2019 wordt opgeleverd.
4.3 Toezeggingen kinderbescherming
a. Jeugdbeschermer op zitting
Het streven van de GI is erop gericht dat de eigen jeugdbeschermer op zitting verschijnt.
We weten op dit moment niet hoe vaak dit gebeurt. Anderzijds weten we dat er bij sommige
GI’s goede ervaringen zijn met de inzet van zittingsvertegenwoordigers. Ik zal met
Jeugdzorg Nederland in overleg treden om zicht te krijgen op beide ontwikkelingen.
In dit verband is het positief dat de rechtspraak het initiatief heeft genomen om
samen met de GI’s te bespreken hoe de aanwezigheid van de jeugdbeschermer op zitting
zo goed mogelijk wordt geborgd. Sommige rechtbanken, zoals de rechtbank Den Haag,
zijn inmiddels ook actief aan de slag gegaan met de aldaar werkzame GI’s. We volgen
en ondersteun deze initiatieven van harte. Hiermee kom ik tegemoet aan de motie van
voormalig lid Klein26 (Fractie Klein) waarin wordt gevraagd dit te bevorderen.
b. Onderzoeksrechter
Het voormalig lid Klein (fractie Klein) diende tijdens het AO Jeugdhulp van 23 februari
2017 (Kamerstuk 31 839, nr. 571) een motie in waarin wordt verzocht om de inzet van een onafhankelijk onderzoeksrechter
bij de toetsing van de feiten in de rapportages en verzoekschriften van de GI’s en
RvdK.27 De strekking van de motie is dat deze instellingen de van belang zijnde feiten niet
altijd volledig en naar waarheid aanvoeren. De kinderrechter zou dan kunnen besluiten
op basis van onjuiste informatie, temeer daar er in familiezaken soms weinig ruimte
is voor extra onderzoek.
De vraag of toevoeging van een onderzoeksrechter in kinderbeschermingszaken van meerwaarde
kan zijn, is voorgelegd aan kinderrechters. De gesproken kinderrechters herkennen
dat rapportages soms niet duidelijk zijn, feiten en meningen door elkaar lopen of
op onderdelen worden betwist. Toch zien zij de inzet van een onderzoeksrechter niet
als een goede oplossing. Ten eerste constateren zij positieve veranderingen in de
rapportages van de GI’s en RvdK. Ten tweede wordt een rechtsgang van de onderzoeksrechter
niet efficiënt genoemd (want wordt gezien als een extra laag) en ten derde wordt gewezen
op het (beter) toepassen van huidige mogelijkheden. Denk hierbij aan het recht op
contraexpertise dat reeds in de wet is vastgelegd (art.810a lid 2Rv). In een geval
van betwisting kan een zaak worden aangehouden en extra onderzoek worden gedaan.
De argumenten om niet over te gaan tot de inzet van een onderzoeksrechter onderschrijven
we. Met de kinderrechters denken we dat dit niet de richting is die we moeten inslaan.
We moeten investeren in de professionele basis van de GI en de RvdK en het op orde
krijgen van de praktijk. De instellingen doen nu al hun best, maar er valt ook nog
veel te leren. Dit gebeurt op dit moment ook met het uitvoeren van het Actieplan Feitenonderzoek.
Hiermee is de motie van het lid Klein beantwoord.
5. Diverse onderzoeken
5.1 Onderzoek financiën pleegzorg
In het kader van het Actieplan Pleegzorg28 is, mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer29, onderzocht of de kosten van pleegouders aansluiten op de vergoedingen die ze krijgen
en of de gehanteerde gemeentelijke tarieven voor het aanbesteden van pleegzorg aansluiten
op de kosten van pleegzorgaanbieders. Het onderzoeksrapport is, samen met een reactie
hierop van Jeugdzorg Nederland, bijgevoegd bij deze brief. De Staatssecretaris van
Financiën zal uw Kamer afzonderlijk informeren over de evaluatie van de fiscale vrijstelling
van pleegvergoedingen, waarvoor informatie is verzameld met voornoemd onderzoek.
Uitkomsten onderzoek
– Er is grote variatie in de kosten die pleegouders maken. Ongeveer een kwart van de
pleegouders maakt meer kosten dan waarvoor ze vergoeding(en) ontvangen. Ongeveer driekwart
maakt minder kosten dan waarvoor ze vergoeding(en) ontvangen. Opvallend is dat het
gebruik van de bijzondere kostenvergoeding laag ligt onder pleegouders die niet uitkomen
met de vergoeding(en).
– De onderzoekers plaatsen een duidelijke kanttekening bij de uitkomsten van het onderzoek
naar gemaakte kosten. De door pleegouders opgegeven kosten variëren in grote mate.
De onderzoekers vermoeden dat het voor pleegouders lastig is geweest alle kosten accuraat
te berekenen omdat kosten mogelijk niet gedetailleerd worden bijgehouden. Er zullen
overwegend schattingen van gemaakte kosten zijn opgegeven waarbij bepaalde pleegouders
de werkelijk gemaakte kosten mogelijk hebben overschat en anderen deze mogelijk hebben
onderschat.
– Een grote groep pleegouders is minder gaan werken als gevolg van het bieden van pleegzorg,
waardoor ze inkomsten zijn misgelopen.
– Naar aanleiding van de motie Westerveld
30 is in het onderzoek – dat plaatsvond voordat de bestuurlijke afspraak om pleegzorg
standaard tot 21 jaar te verlengen inging – nagegaan of pleegouders van plan waren
om hun pleegkinderen ook na volwassenheid financieel te ondersteunen. Ongeveer de
helft van de pleegouders geeft aan hun pleegkind(eren) niet te zullen ondersteunen
na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar of dit nog niet te weten, vaak omdat men
geen zicht heeft op de financiële situatie wanneer het pleegkind volwassen wordt.
Dit gegeven sterkt ons in het belang van de gemaakte bestuurlijke afspraak van 21
jaar als nieuwe standaard.
– Conform vragen die het lid Van der Staaij heeft gesteld tijdens de begrotingsbehandeling van VWS31 (in december 2017) is onderzocht of pleeggezinnen waar één ouder werkt nadelige financiële
effecten ondervinden. Uit het onderzoek blijkt dat gezinnen waarbij één pleegouder
werkt en gezinnen waarbij beide pleegouders werken in dezelfde mate uitkomen met de
vergoedingen. Ook blijkt dat het percentage éénverdieners onder pleegouders (23%)
nauwelijks afwijkt van het landelijk gemiddelde aantal eenverdiener gezinnen (24%).
– Er is grote variatie in zowel de hoogte van de door gemeenten gehanteerde tarieven
als de opbouw hiervan. Pleegzorgaanbieders geven aan dat een deel van de tarieven
lager ligt dan het door de VNG in januari 2015 geadviseerde tarief32 van € 38,36 per etmaal. Ook geven zij aan dat een etmaaltarief niet passend is voor
deeltijdpleegzorg. Bepaalde kosten, zoals voor het werven van pleegouders, zijn volgens
pleegzorgaanbieders niet lager bij deeltijdpleegzorg dan bij voltijdpleegzorg, waardoor
het etmaaltarief niet goed aansluit bij de kosten van deeltijdpleegzorg.
Reactie op het onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de kosten waar pleegouders mee te maken hebben zeer sterk
variëren. Dit komt zowel door het feit dat pleegouders hun kosten hebben geschat,
als door het feit dat pleegzorg maatwerk is. Elk pleegkind heeft specifieke behoeften,
wat samenhangt met verschillende kosten. Dit maakt dat er geen eenduidige lijn is
vast te stellen met betrekking tot de hoogte van de kosten die pleegouders geacht
worden te maken. Dit neemt niet weg dat uit het onderzoek een beeld naar voren komt
dat pleegvergoedingen en kosten niet altijd voldoende op elkaar aansluiten. De resultaten
geven echter geen aanleiding om de hoogte van de pleegvergoedingen aan te passen.
Zoals in het programma Zorg voor de Jeugd is aangegeven willen we dat kinderen «zo
thuis mogelijk» opgroeien, waarbij pleegouders een cruciale rol spelen. Het is daarom
van groot belang dat er voldoende pleegouders geworven worden, dat pleegouders zo
min mogelijk uitstromen en dat iedereen, ongeacht zijn/haar financiële situatie, pleegouder
moet kunnen worden. Het feit dat de afgelopen jaren de instroom en uitstroom van pleegouders
elkaar weinig hebben ontlopen33 onderstreept de noodzaak om pleegouderschap aantrekkelijk te maken en te houden en
financiële belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen. In dat licht past het niet
om de huidige pleegvergoedingen te verlagen.
Daarnaast is het niet gewenst dat pleegvergoedingen te nauw aansluiten op de kosten
die pleegouders maken aangezien de behoeften van pleegkinderen aan verandering onderhevig
zijn, waardoor ook de kosten voor pleegouders in de tijd fluctueren. Het feit dat
pleegouders binnen één jaar geld overhouden betekent niet dat dit structureel ook
het geval is. Enige financiële ruimte maakt het benodigde financiële maatwerk mogelijk
en voorkomt dat pleegouders direct financieel in de knel komen wanneer zich onverwacht
hogere kosten voordoen.
Juist vanwege de fluctuerende omstandigheden en bijbehorende financiële gevolgen is
het van belang dat pleegzorgaanbieders en pleegouders samen goed zicht houden op de
financiële situatie van het pleeggezin. Hierbij is het van belang dat pleegouders
goed zicht hebben op alle financiële regelingen en weten in welke situaties ze van
bepaalde regelingen gebruik kunnen maken. Jeugdzorg Nederland geeft in haar reactie
aan met pleegzorgaanbieders na te zullen gaan hoe ze de communicatie richting pleegouders
over de bijzondere kosten kunnen verbeteren. Dit is een goede eerste stap. Met Jeugdzorg
Nederland zullen we nagaan of ook de informatievoorziening over het aanvragen van
toeslagen betrokken kan worden bij dit proces.
Ook willen we met de partijen betrokken bij het Actieplan Pleegzorg bespreken of,
en zo ja hoe we meer inzicht kunnen creëren in de financiële situatie van pleegouders
die niet uitkomen met de vergoeding(en), om zo te achterhalen waar financiële knelpunten
zitten. Zo kan bijvoorbeeld worden achterhaald of het feit dat kosten voor kinderopvang
niet in de pleegvergoeding zijn opgenomen voor een financieel knelpunt zorgt.
De analyse van de voor pleegzorg gehanteerde tarieven toont aan dat het van belang
is dat gemeenten als financiers van pleegzorg met pleegzorgaanbieders het gesprek
aangaan over de hoogte en de inhoud van het tarief, waarbij ook de inbreng van pleegouders
van belang is. Daarbij is het belangrijk dat partijen duidelijke afspraken maken over
de prestaties van de aanbieder (begeleiding, werving, etc.) en welk tarief daar tegenover
moet staan. De reactie van Jeugdzorg Nederland op het onderzoeksrapport waarin een
berekening wordt gegeven van de kosten van pleegzorgaanbieders kan als startpunt fungeren
voor deze gesprekken. In het kader van het Actieplan Pleegzorg zullen wij het gesprek
tussen deze partijen aanmoedigen en faciliteren.
5.2 Onderzoek invulling doorzettingsmacht
Ter uitvoering van de motie Peters/Kooiman34 is in opdracht van VWS, OCW en VNG bijgevoegd onderzoek uitgevoerd naar de wijze
waarop gemeenten doorzettingsmacht in het jeugddomein hebben georganiseerd.
Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
– Gemeenten zien het nut en de noodzaak van doorzettingsmacht in en bijna alle gemeenten
geven hier invulling aan of zijn voornemens dit te organiseren. Veel voorbeelden uit
het rapport tonen aan hoe dit concreet georganiseerd kan worden.
– Doorzettingsmacht is nog volop in ontwikkeling. Zo hebben gemeenten verschillende
opvattingen over de inhoudelijke en juridische positionering van doorzettingsmacht,
de toegankelijkheid en de zwaarte van het advies en mandaat.
– Cliëntenorganisaties kijken kritisch naar de invulling van doorzettingsmacht en vragen
zich af of de huidige invulling helpt bij het voorkomen van vastgelopen situaties.
De organisaties vragen zich bijvoorbeeld af of er mandaat is georganiseerd om «over
een wachtlijst heen te plaatsen». Ook vinden cliëntenorganisaties het niet wenselijk
dat doorzettingsmacht enkel toegankelijk is voor professionals, omdat zo cliënten
en ouders niet zelf hun vastgelopen hulpvraag onder de aandacht kunnen brengen.
– Professionals, gemeenten en regio’s vragen het Rijk om terughoudend te zijn in het
sturen op concrete vormen van oplossingen (bv. Expertteams, doorzettingsmacht jeugd,
doorzettingsmacht passend onderwijs, etc.) zodat zij zelf oplossingen kunnen kiezen
die aansluiten bij de lokale structuur.
Het onderzoek laat zien dat het wenselijk is dat gemeenten en cliënten vooral op lokaal
en regionaal niveau met elkaar in gesprek gaan over de doorontwikkeling en de concrete
organisatie van doorzettingsmacht. Dit geldt met name voor het mandaat, de toegankelijkheid
van de doorzettingsmacht voor ouders en cliënten, de daarbij behorende communicatie
over de doorzettingsmacht en het evalueren en leren van besproken casuïstiek. Ook
zien gemeenten het domeinoverstijgende samenwerken uitdrukkelijk als een aandachtspunt,
maar geven zij tegelijkertijd aan de stap naar écht integraal samenwerken moeilijk
te vinden.
Wij zullen de onderzoeksresultaten agenderen in het overleg met gemeenten en cliëntenorganisaties
zodat ze nadere afspraken kunnen maken over hoe zij dit verder samen willen gaan oppakken.
Inmiddels is afgesproken dat de regionale expertteams van de jeugdhulpregio’s ook
toegankelijk zijn voor cliënten. Landelijk kan dit zo nodig worden ondersteund. Op
het punt van de domeinoverstijgende samenwerking tussen onderwijs en zorg hebben we
dhr. Dullaert gevraagd om met een aantal regio’s aan de slag te gaan de verbinding
tussen onderwijs en zorg op het punt van doorzettingsmacht te verbeteren zodat doorbraken
kunnen worden bereikt bij complexe en langdurige thuiszittersproblematiek.
5.3 Nader onderzoek samenwerking jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg
Het bijgevoegde onderzoek van «Partners in jeugdbeleid» beschrijft hoe de jeugdgezondheidszorg
(JGZ) haar rol speelt binnen het jeugddomein. Eén van de conclusies van het onderzoek
is dat de JGZ een bescheiden rol speelt bij de toegang to jeugdhulp; 2,1% van alle
verwijzingen naar jeugdhulp komt van een jeugdarts. Hulpvragen die leiden tot jeugdhulp
gaan in de meeste gevallen niet via de JGZ. Toch hoeft dit een succesvolle samenwerking
niet in de weg te staan. Van belang is kennen en gekend worden. Gemeenten kunnen hierin
een verschil maken door partijen bij aanvang bij elkaar te brengen, waarmee het kennen
en gekend worden meer kan worden gerealiseerd.
5.4 Nader onderzoek toename jeugdhulp door wijkteams
De CBS beleidsinformatie laat een significante toename zien van ambulante jeugdhulp
uitgevoerd door wijkteams. Het bijgevoegde onderzoek van I&O Research naar deze stijging
geeft hier een aantal verklaringen voor:
– Huisartsen verwijzen meer naar wijkteams.
– Wijkteams leveren overbruggingszorg wanneer er wachtlijsten zijn.
– Verschillen in populatie en hulpvragen zorgen voor verschillen in ambulant aanbod.
– Onduidelijkheid over hoe ambulante jeugdhulp door het wijkteam moet worden geregistreerd.
De hiervoor ontworpen leidraad «toegang preventief-ambulant»35 lijkt onvoldoende te worden gebruikt.
Om de betrouwbaarheid van de cijfers over ambulante hulpverlening door het wijkteam
te verbeteren gaan CBS en VNG met de VNG in gesprek hoe de Leidraad preventie-ambulant
beter voor het voetlicht kan worden gebracht.
5.5 Nader onderzoek jeugdhulp met verblijf anders
Bureau‘Rebel» heeft de significante stijging van de CBS beleidsinformatie categorie
«verblijf bij jeugdhulpaanbieder anders»36 onderzocht (zie bijgevoegde rapportage). Het blijkt lastig om deze stijging te verklaren.
Zo valt de stijging niet te verklaren vanuit registratiefouten. Wel geeft het onderzoek
een aantal aanknopingspunten. Zo zijn er grote verschillen tussen regio’s in het gebruik
van de categorie «verblijf anders», waarbij aanbieders stellen dat er vaker sprake
is van crisissituaties. Deze conclusie wordt niet ondersteund door de cijfers. Ook
geven aanbieders aan dat een gebrek aan vervolghulp, zoals beschermd wonen, ervoor
zorgt dat jongeren niet uitstromen. Daarnaast geven aanbieders aan dat er plekken
in de jeugdhulp zijn afgebouwd, zonder dat hier intensieve ambulante hulp, als alternatief,
voor in de plaats is gekomen.
5.6 Onderzoek Jaardocument Jeugd
Afgelopen zomer is de werking van de jaarverantwoording jeugd onderzocht. Nagegaan
is waar verbeteringen kunnen worden aangebracht om de administratieve lasten te beperken
en het nut en de noodzaak van deze maatschappelijke verantwoording te vergroten. In
het bijgevoegde rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan, zoals het verduidelijken
van de definitie van een solistische werkende jeugdhulpverlener. Op basis van de aanbevelingen
wordt bezien hoe het proces van de jaarverantwoording kan worden verbeterd.
6. Wetsvoorstellen en overige thema’s
6.1 Planning wetsvoorstellen
Uit het programma Zorg voor de Jeugd vloeien en de Evaluatie Jeugdwet vloeien verschillende
wetswijzigingen voort. Hieronder een overzicht:
a. Regionale samenwerking en vermindering uitvoeringslasten
Dit wetsvoorstel37 is inmiddels aangemeld voor plenaire behandeling door Uw Kamer.
b. Vereenvoudiging woonplaatsbeginsel
Wijzigingsvoorstel waarmee het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet wordt vereenvoudigd.
Het voorstel is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens ter advisering en wordt
in het voorjaar bij uw Kamer ingediend.
c. Kindertelefoon en vertrouwenswerk jeugd
Het wetsvoorstel «centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein,
luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd» wordt naar verwachting nog in 2018 bij uw
Kamer ingediend. De wetswijziging regelt dat de verantwoordelijkheid voor de tolkvoorzieningen,
de luisterlijnen en het vertrouwenswerk jeugd gecentraliseerd wordt van gemeenten
naar het Rijk.
d. Verlenging pleegzorg tot 21 jaar
De VNG, Jeugdzorg Nederland en het Rijk hebben afgesproken om per 1 juli 2018 pleegzorg
standaard te verlengen tot 21 jaar. Een wetswijziging om deze afspraak juridisch te
borgen is in voorbereiding. Het wetsvoorstel wordt begin 2019 besproken met belanghebbende
partijen zoals pleegkinderen, pleegouders en pleegzorgaanbieders.
e. Rechtspositie jeugdigen in gesloten verblijf
De voorbereidingen voor een gezamenlijke rechtspositiewet, gericht op een pedagogisch
behandelklimaat, voor de jeugdigen die verblijven in justitiële jeugdinrichtingen
en instellingen voor de gesloten jeugdhulp, zijn in volle gang. Een van de onderwerpen
in dat wetsvoorstel is het stoppen met het separeren in de gesloten jeugdhulp en het
zoveel mogelijk terugdringen van overige manieren van tijdelijke afzondering. De eerste
uitwerking van het wetsvoorstel wordt in het voorjaar van 2019 met veldpartijen besproken.
f. Aansluiting Jeugdwet bij de Wkkgz
Op 1 januari 2016 is de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) in werking
getreden. Deze wet stelt regels over de kwaliteit van aanbieders van zorg als bedoeld
in de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet, en de wijze waarop die aanbieders
om dienen te gaan met klachten en geschillen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel
Wkkgz in de Eerste Kamer heeft de toenmalige Minister van VWS aangegeven dat het de
bedoeling is om met de Jeugdwet aan te sluiten bij de Wkkgz. Dit is ook in lijn met
de uitgangspunten van de Jeugdwet, waarin voor wat betreft de kwaliteitseisen voor
jeugdhulpaanbieders expliciet is aangesloten bij de destijds bestaande kwaliteitswetgeving
inzake zorg. Aansluiting bij de Wkkgz voorkomt problemen die kunnen ontstaan doordat
aanbieders met verschillende kwaliteitseisen worden geconfronteerd, indien zij zowel
op het jeugd- als op het volwassendomein actief zijn. Inhoudelijk komen het kwaliteit-
en klachtenregime van de Jeugdwet en de Wkkgz al voor een groot deel met elkaar overeen.
Krachtens beide wetten gelden er voor aanbieders verplichtingen over verantwoorde
hulp of goede zorg, de verklaring omtrent gedrag (VOG), het werken op basis van een
plan, de systematische kwaliteitsbewaking, de verplichte meldcode, het melden van
calamiteiten, het klachtrecht en het toezicht door de IGJ. Daarnaast is er ook een
aantal belangrijke verschillen. Zo kent de Wkkgz een bepaling over het verplicht melden
bij de IGJ van een ontslag wegens disfunctioneren. Ook kent de Wkkgz in tegenstelling
tot de Jeugdwet een wettelijk regime voor het veilig melden van incidenten. Om tot
een wetsvoorstel te kunnen komen, worden de verschillen tussen de Jeugdwet en de Wkkgz
momenteel geïnventariseerd en wordt onderzocht welke keuzes daarin gemaakt moeten
worden en wat de gevolgen daarvan zijn voor de aanbieders, de gemeenten en cliënten.
Daarbij wordt ook gekeken naar de gevolgen voor gecertificeerde instellingen en de
Veilig Thuis-organisaties, omdat kwaliteitseisen van de Jeugdwet ook van toepassing
zijn op die instanties. Een eerste concept wetsontwerp wordt naar verwachting in het
voorjaar van 2019 met veldpartijen besproken.
Meldplicht nieuwe jeugdhulpaanbieders
Ondermeer vanuit uw Kamer en door de IGJ is aangedrongen op het wettelijk verankeren
van een meldplicht voor nieuwe jeugdhulpaanbieders, omdat het zowel voor gemeenten
als de IGJ belangrijk is om te weten welke jeugdhulpaanbieders er in een gemeente
werkzaam zijn.
6.2 Overige thema’s
a. Motie Tielen/Peters inzake klachtbemiddeling
Naar aanleiding van het plenaire debat van 21 juni 2018 is door uw Kamer de motie
aangenomen waarin de regering verzocht wordt te onderzoeken hoe de verschillende procedures
met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar te voegen
en te stroomlijnen zijn, met als doel de zorgprofessional zo veel mogelijk te ontlasten38. In dat kader is op 10 oktober door bestuurders van gecertificeerde instellingen
(GI’s) een breed bezochte expertbijeenkomst georganiseerd over tucht, toezicht en
kwaliteit in de Jeugdbescherming, waaraan is deelgenomen door het Rijk, de inspectie,
het Keurmerkinstituut, Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, de Beroepsvereniging van
professionals in sociaal werk, het NIP en de NVO. In deze bijeenkomst is ondermeer
een eerste verkenning uitgevoerd naar knelpunten en oplossingen voor het stroomlijnen
van procedures voor klacht- en geschilbeslechting. Deze bijeenkomst heeft voor het
Rijk waardevolle ideeën opgeleverd ter uitvoering van de motie Tielen/Peters. Het
Rijk organiseert in januari/februari 2019 een ronde tafel met betrokken partijen om
oplossingsrichtingen uit te werken. Ter voorbereiding hiervan worden nog dit jaar
gesprekken gevoerd met enkele sleutelorganisaties. De opbrengsten van de ronde tafel
worden vervolgens uitgewerkt en weer besproken met de betrokken organisaties. In de
voorjaarsrapportage zullen we u informeren over de definitieve aanpak.
b. Stand van zaken meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
Tijdens het Algemeen overleg Ouderenmishandeling van 4 oktober jl. heb ik aan het
lid Tielen (VVD) toegezegd om voor het Wetgevingsoverleg Jeugd te komen met de stand
van zaken van de afwegingskaders in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Tevens heb ik toegezegd specifiek in te gaan op de toepassing van de meldcode voor
ouderenmishandeling.
Vanaf 1 januari 2019 geldt de nieuwe en verbeterde meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
voor professionals en organisaties die werkzaam zijn in de sectoren; gezondheidszorg,
onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie. Het
wordt een professionele norm om een melding te doen bij Veilig Thuis als er vermoedens
zijn van acute en structurele onveiligheid. Om beroepskrachten te helpen bij het bepalen
of hier sprake van is, worden afwegingskaders aan de meldcode toegevoegd. Deze afwegingskaders
zijn in de eerste helft van 2018 opgesteld door 8 clusters van de verschillende beroepsgroepen
van de eerder hierboven genoemde sectoren. Alle afwegingskaders zijn sinds 1 juli jl. gereed en te vinden op de website van
de rijksoverheid39 en via de websites van de 8 clusters van de beroepsgroepen. De afwegingskaders en daarmee de nieuwe verbeterde meldcode gelden voor zowel kindermishandeling,
partnergeweld als ouderenmishandeling. Diverse beroepsgroepen zoals de artsen en de
paramedici besteden daarnaast in de meldcode extra aandacht aan ouderenmishandeling.
Welke activiteiten ondernemen we om de implementatie van de verbeterde meldcode huiselijk
geweld en kindermishandeling vorm te geven?
In de tweede helft van 2018 zijn de inspanningen erop gericht om zoveel mogelijk professionals
en organisaties te informeren over de verbeterde meldcode en professionals te laten
oefenen met de afwegingskaders. Organisaties hebben de wettelijke taak om de huidige
meldcode aan te passen door het toevoegen van de afwegingskaders aan de huidige meldcode
en de kennis en het gebruik van de verbeterde meldcode bij hun medewerkers en personeelsleden
te bevorderen. Om organisaties hierover te informeren en te ondersteunen is vanuit
de rijksoverheid een brief verstuurd naar de organisaties van de verschillende sectoren.
Hierin staat vermeld wat er wordt verwacht van de organisaties en wordt tevens gewezen
op de aanwezige toolkit op de website van de rijksoverheid. Op de website staan hulpmiddelen
voor de implementatie van de verbeterde meldcode. Daarnaast is vanuit VWS een helpdesk
ingericht voor vragen. Ook financier ik de aanpassing van de e-learning meldcode voor
professionals, zodat professionals kunnen worden geschoold in de verbeterde meldcode.
Ik ondersteun ook de projectleiders van de 8 clusters van de verschillende beroepsgroepen
bij de implementatie. De projectleiders geven voorlichting, presentaties en organiseren
bijeenkomsten voor hun professionals. In heel het land worden daarnaast op verschillende
locaties leertafels door Veilig Thuis en de beroepsgroepen georganiseerd om de kennis
te vergroten en te oefenen met de verbeterde meldcode.
Bekendheid verbeterde meldcode wat betreft ouderenmishandeling en extra activiteiten
Mevrouw Tielen vroeg nog specifiek naar de bekendheid en gebruik van de verbeterde
meldcode bij beroepsgroepen en professionals die met ouderen werken. De projectleiders
van de (relevante) sectoren van de beroepsgroepen hebben allen aangegeven aandacht
te besteden aan ouderenmishandeling. Vanuit het cluster sociaal domein is een ouderenzorg-organisatie
betrokken geweest bij de totstandkoming van het afwegingskader. Ook zijn medewerkers
van ouderenzorg-organisaties uit de regio aanwezig bij de leertafels met Veilig Thuis.
Vanuit het cluster verpleegkundigen en verzorgenden worden specifieke activiteiten
georganiseerd voor de zorgorganisaties in de verpleging, verzorging en thuiszorg zoals
een workshop over de verbeterde meldcode op verenigingsbijeenkomsten. In augustus
2018 heeft in het V&VN magazine een publicatie gestaan over het thema schuld, waarin
specifiek is ingegaan op ouderenmishandeling. Het cluster artsencoalitie gaat allerlei
activiteiten organiseren voor de implementatie van de richtlijn ouderenmishandeling
(waar de meldcode onderdeel van is).
Tevens spelen gemeenten een belangrijke rol bij de implementatie van de verbeterde
meldcode. Ik heb de gemeenten gevraagd om te helpen bij de implementatie van de verbeterde
meldcode en gewezen op de mogelijke ondersteuning vanuit het Rijk en het programmateam
«Geweld hoort nergens Thuis». Daarnaast ben ik met Sociaal Werk Nederland in gesprek
op welke wijze zij nog dit jaar kunnen bijdragen aan de implementatie van de verbeterde
meldcode en hoe wij ze daarbij kunnen helpen. Sociaal Werk Nederland heeft een achterban
die belangrijk is bij het signaleren en bieden van hulp bij ouderenmishandeling, denk
daarbij aan de welzijnorganisaties. Dit laat onverlet dat nog niet overal de implementatie
van de verbeterde meldcode op orde is. Het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling
(inclusief ouderenmishandeling) en het gebruik van de verbeterde meldcode kunnen niet
alleen met informatievoorziening tot stand komen, maar moeten ook echt landen op de
werkvloer. Daar is ook inzet op organisatieniveau voor nodig. Ik blijf mij de komende
jaren zoals staat beschreven in het programma Geweld hoort nergens Thuis, actief inzetten
voor het vergroten van de bewustwording, deskundigheidsbevordering en de implementatie
van de verbeterde meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
c. Indentiteitsgebonden zorg
Tijdens het debat over de evaluatie van de Jeugdwet van 21 juni jl. hebben de leden
Voordewind en Van der Staaij vragen gesteld over het borgen van het aanbod van identiteitsgebonden
zorg bij organisaties zoals De Hoop en Eleos. Wij hebben daarbij aangegeven dat we
graag met Eleos, De Hoop en een aantal gemeenten willen kijken of daar zorgen weg
te nemen zijn en – recht doend aan het decentrale stelsel – samen te bekijken of een
aantal stappen te zetten zijn. Binnenkort gaan wij het gesprek aan. We komen daar
in de volgende voortgangsbrief op terug.
d. Inkoop sociaal domein
Uw Kamer is op 4 juli jl. per brief40 geïnformeerd over de aanpak om belemmeringen weg te nemen bij de inkoop en aanbesteding
in het sociaal domein. De afgelopen periode is met aanbieders en gemeenten hard gewerkt
aan de uitwerking en uitvoering van deze aanpak. Zo is bijvoorbeeld in september een
uitgebreid congres over dit thema georganiseerd. Om voor het einde van het jaar met
betrokken partijen tot een aanpak te komen (zoals in de brief is toegezegd), is intensieve
samenwerking met gemeenten en aanbieders nodig, naast de activiteiten die zij reeds
in gang hebben gezet in het kader van deze aanpak. De definitieve aanpak zal naar
verwachting begin 2019 gereed zijn.
e. Preventie
Om een positieve beweging bij gemeenten naar meer preventie te stimuleren heeft VWS
vorig jaar, in overleg met de VNG, de wethouders Jeugd uitgenodigd hun successen op
het gebied van jeugdpreventie te delen in een koplopersnetwerk jeugdpreventie. Dit
koplopersnetwerk jeugdpreventie is in 2018 voortgezet. Dit heeft onder andere geresulteerd in het bijgevoegde magazine
«Als ik later groot ben», waarin 7 nieuwe succesvolle lokale aanpakken rond preventie en jeugd beschreven zijn.41 Deze initiatieven laten zien hoe gemeenten actief inzetten op preventie. Ze verschillen
in benadering en doelgroep, maar kennen vergelijkbare succesfactoren en werken vanuit
de dezelfde waarde: ervoor zorgen dat ieder kind zich optimaal kan ontwikkelen.
f. Digitale tool Toezicht Sociaal Domein
Op 1 november hebben de samenwerkende inspecties binnen het Toezicht Sociaal Domein
(TSD) de digitale tool «Kiezen & Delen»42 gelanceerd. Deze tool helpt professionals en bestuurders bij het oplossen van dilemma’s
bij het uitwisselen van informatie in het sociaal domein, onder andere via een stappenplan
tot informatiedeling en het verwijzen naar handreikingen, convenanten en juridische
richtlijnen. Deze tool draagt er aan bij dat professionals over de juiste informatie
beschikken en dit met elkaar kunnen delen.
Tot slot
Met het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd zijn we op de goede weg. Alle partijen hebben
zich via het programma verbonden aan het laten slagen van de transformatie van de
jeugdhulp. Er wordt dan ook lokaal, regionaal en landelijk hard gewerkt om de jeugdhulp
en jeugdbescherming merkbaar en meetbaar beter te maken. De komende maanden gaan we
vele nieuwe acties in gang zetten die bijdragen aan dit doel. Uw Kamer ontvangt van
ons in mei 2019 een volgende voortgangsrapportage.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Bijlagen bij deze brief43
1. Voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd
2. Rapportage AEF onderzoek leeftijdsgrenzen
3. CBS-cijfers jeugdhulp 1e half jaar 2018
4. CBS-cijfers jeugdbescherming en jeugdreclassering 1e half jaar 2018
5. Nader onderzoek toename jeugdhulp wijkteams
6. Nader onderzoek groei jeugdhulp met verblijf anders
7. Nader onderzoek jeugdgezondheidszorg en jeugdhulp
8. Onderzoek financiële aspecten pleegzorg
9. Reactie Jeugdzorg Nederland op onderzoek financiële aspecten pleegzorg
10. Onderzoek jaarverantwoording jeugdhulp
11. Rapportage doorzettingsmacht jeugd
12. Online magazine als ik later groot ben
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming